In heel wat beleidsdomeinen voeren de Vlaamse steden en gemeenten de regie. Als regisseur voeren de lokale besturen de lokale beleidsnetwerken aan en bepalen ze de beleidsdoelstellingen. Echter zijn niet alle actoren, die lokaal actief zijn, gemeentelijk of stedelijk. Heel wat actoren hebben een bovenlokaal werkingsgebied en krijgen financiële middelen van Vlaanderen. Denk hierbij aanwelzijnsorganisaties, scholen en huisvestingsmaatschappijen. Deze lokale, niet gemeentelijke actoren, worden geconfronteerd met diverse doelstellingen, financieringsvoorwaarden en reglementeringen welke conflicterend kunnen zijn. Dit rapport onderzoekt in welke mate doelincongruentie in financieringsstromen een impact heeft op de lokale regie en hoe lokale regie kan worden versterkt.
Om een volwaardige regierol op te nemen moeten steden en gemeenten beschikken over sturingsmacht. Een belangrijk instrument dat veel sturingsmacht biedt is financiële sturing. Via subsidies en premies kunnen lokale besturen de inspanningen van lokale actoren aansturen. In dit rapport staat het versterken van de lokale financiële sturingsmacht daarom centraal. Dit onderzoek is echter geen pleidooi voor of tegen lokale regie. Lokale regie brengt zowel potentiële voordelen als uitdagingen met zich mee. Het al dan niet toewijzen van de regierol aan de lokale besturen is daarom een politieke keuze. Wel pleit dit rapport dat als de regierol wordt toegewezen aan de lokale besturen, steden en gemeenten ook moeten beschikken over voldoende beleidsvrijheid en sturingsinstrumenten om de regierol volwaardig in te vullen.
In het eerste deel van dit rapport (hoofdstuk 4) gaan we aan de hand van decreten en uitvoeringsbesluiten na hoe Vlaanderen de lokale regierol omschrijft. In hoofdstuk 5 gaan we na hoe lokale besturen zélf hun regierol omschrijven. We concluderen in deze twee hoofdstukken dat zowel Vlaanderen, als de lokale besturen, regie omschrijven als het verkrijgen van overzicht over de situatie, het uitzetten van gemeenschappelijke beleidslijnen en het organiseren van samenwerking tussen actoren. Wat echter ontbreekt in deze Vlaamse en lokale invulling van regie is het afleggen van verantwoording over de resultaten van de aangestuurde beleidsnetwerken. Toch is ook dat een belangrijke regie-taak.
In hoofdstuk 6 gaan we na of er een regieprobleem is: hebben lokale besturen voldoende financiële sturingsmacht om de lokale beleidsnetwerken aan te sturen? Speelt doelincongruentie in financieringsstromen? Zijn er naast financiële sturingsmacht nog andere regie-uitdagingen waar lokale besturen tegenaan lopen? We stellen vast dat er niet altijd voldoende afstemming is tussen Vlaamse financiering en lokale regie waardoor coördinatievraagstukken kunnen ontstaan. De regieinstrumenten waar lokale besturen over beschikken zijn sterk sector-afhankelijk. Soms hebben de lokale besturen voldoende regie-instrumenten om een volwaardige rol als regisseur op te nemen (bijv. in het sportbeleid), soms zijn lokale besturen eerder coördinator en afhankelijk van de ‘goodwill’ van lokale actoren. Naast een beperkte sturingsmacht zorgen een gebrek aan bovenlokale afstemming en sterke sectorale scheidingslijnen ook voor lokale regie-uitdagingen.
In hoofdstuk 7 stellen we vier scenario’s voor om de financiële sturingsmacht van lokale besturen te versterken. Het eerste scenario betreft het organiseren van lokale inspraak in de toewijzing van Vlaamse subsidiemiddelen. Het tweede scenario gaat over cofinanciering tussen Vlaanderen en de lokale besturen. Het derde en vierde scenario gaat over het overhevelen van Vlaamse sectorale financiering naar de lokale besturen, respectievelijk met en zonder de verplichting om sectoraal te spenderen. Elk van de vier scenario’s versterkt de lokale sturingsmacht waardoor steden en gemeenten meer mogelijkheden hebben om de lokale beleidsnetwerken aan te sturen en beleid af te stemmen op de lokale noden en behoeften. Toch houdt elk scenario ook potentiële risico’s in. Meer sturingsmacht gaat immers hand in hand met verantwoordelijkheid. Wanneer lokale besturen meer financiële instrumenten in handen krijgen moeten zij hier ook op een verantwoordelijke manier mee omgaan. Daarnaast moeten lokale besturen beschikken over bestuurlijke capaciteit om de grotere sturingsmacht te gebruiken. Financiële sturingsmacht gaat immers niet enkel over het hebben van financiële middelen, maar ook over het aanwenden van die middelen. Het is dus belangrijk om steeds de afweging te maken tussen de mogelijke voor- en nadelen van meer lokaal maatwerk en meer financiële sturingsmacht. Maar als men kiest voor lokale regie en lokaal maatwerk moeten de lokale besturen ook kunnen beschikken over de nodige financiële instrumenten.
Op basis van de bevindingen in dit rapport zijn we tot de volgende beleidsaanbevelingen gekomen:
▪ Omschrijf duidelijk wat van de steden en gemeenten wordt verwacht wanneer zij als regisseur worden aangeduid. Geef een heldere definiëring van de regierol en hou in het achterhoofd dat regie meer is dan het uitzetten van beleidslijnen, het aansturen van de lokale actoren en het krijgen van overzicht over de situatie. Regie gaat ook over het afleggen van verantwoording over de resultaten van de lokale beleidsnetwerken.
▪ Wordt er verwacht dat lokale besturen de lokale actoren aansturen en de beleidslijnen uitzetten? Duid de steden en gemeenten dan aan als regisseur. Wordt er verwacht dat de lokale besturen de inspanningen van de lokale actoren louter afstemmen op de Vlaamse kaders? Duid de lokale besturen dan aan als coördinator, niet als regisseur.
▪ Als de lokale besturen worden aangewezen als regisseur, zorg er dan voor dat ze over voldoende regie-instrumenten en autonomie beschikken. Ga hiervoor in dialoog met de steden en gemeenten: beleidsinstrumenten en autonomie waar lokale besturen in theorie over beschikken kunnen in de praktijk immers een zeer andere uitwerking hebben.
▪ Besteed als Vlaamse overheid ook aandacht aan ondersteuning, bovenlokale afstemming en het doorbreken van sectorale grenzen. Soms zijn extra financiële instrumenten niet het hoogstnoodzakelijke en hebben lokale besturen meer nood aan informatie, voorbeelden en een extra duwtje in de rug.
▪ Er is nood aan meer afstemming tussen bovenlokale werkingsgebieden. Afhankelijk van de sector en het decreet worden bovenlokale werkingsgebieden anders ingevuld. Dit zorgt in de praktijk voor complexiteit. Tracht daarom de bovenlokale werkingsgebieden te stroomlijnen.
▪ Lokaal beleid heeft steeds vaker een transversaal karakter (bijv. dienst ‘vrij tijd’ i.p.v. afzonderlijke sport-, jeugd- en cultuurdienst). Op Vlaams niveau houdt de verkokering echter stand. Deze verkokering toont zich in de decreten, uitvoeringsbesluiten en subsidiëring van de lokale besturen en lokale actoren. Dit maakt het moeilijker voor de steden en gemeenten om de sectorale grenzen te overstijgen. Besteed als Vlaamse overheid daarom aandacht aan de verkokering en tracht ook op Vlaams niveau de sectorale grenzen te doorbreken.
▪ Lokale besturen moeten ook bereid zijn om de regierol op te nemen. Regie voeren vraagt immers durf. Durf om een beleid uit te stippelen, durf om de verantwoordelijkheid te dragen en durf om de lokale actoren aan te sturen. Nog te vaak ligt de focus op de potentiële belemmeringen en uitdagingen, nog te zelden op mogelijke kansen. Durf het aan als lokaal bestuur om dingen anders te doen en nieuwe uitdagingen te omarmen, maar hou wel steeds in het achterhoofd dat de regisseur ook de verantwoordelijkheid draagt voor de resultaten van de beleidsnetwerken die hij aanstuurt.