De komende decennia verwachten we belangrijke verschuivingen in het klimaat in Vlaanderen. De temperatuur zal stijgen, de winters worden natter en de zomers droger. Enkele extreme
weersfenomenen zoals hittegolven, langdurige droogteperiodes, overstromingen en stormen zullen sterk toenemen.
Dergelijke wijzigingen in het klimaat hebben een impact op de halfnatuurlijke vegetatie. Voor het graslandenlandschap als geheel verwachten geen dramatische impact op de meest
dominante structuren: een graslandvegetatie is typisch beter aangepast aan een klimaat met een droog, warm seizoen. Het toekomstige klimaat zal dus dichter aanleunen bij de natuurlijke
klimaatenveloppe van graslanden.
Toch verwachten we dat de huidige samenstelling en structuur van graslanden onder druk komt te staan.
- Graslandenvegetaties zullen logischerwijze evolueren naar ‘verwante’ vegetaties die typisch voorkomen op iets drogere standplaatsen.
- Op vlak van graslandstructuur verwachten we een verschuiving naar vegetaties met een hogere bedekking van grassen, een hogere bedekking van diepwortelende, meerjarige soorten en/ofeen hogere bedekking van éénjarigen voor standplaatsen met zeer diep wegzakkende watertafels.
- Graslandvegetaties die goed bestand zijn tegen overstromingen, zoals zilverschoongraslanden, zullen wellicht toenemen.
- Graslanden zullen vooral in het voorjaar en najaar een hogere productie kennen, terwijl in de zomer de productie eerder zal dalen.
Houtige kleine landschapselementen in het graslandenlandschap zijn gevoeliger voor klimaatwijziging, vooral voor droogte en stormen. We verwachten dat de meest gevoelige
soorten zullen verdwijnen uit het graslandenlandschap, terwijl aangepaste soorten frequenter zullen verschijnen.
Een klimaatadaptief natuurbeheer moet volgens ons op de eerst plaats inzetten op het milderen van de actueel heersende drukken.
- Verlies en fragmentatie van natuurlijke biotopen is een zeer relevante druk in een Vlaamse context. Halfnatuurlijke graslanden zijn bijzonder versnippert. Vergroten en
verbinden vormt wellicht de meest duurzame buffer tegen de gevolgen van klimaatverandering, omdat dit zowel lokale populaties versterkt als klimaatgerelateerde bewegingen van soorten mogelijk maakt.
- De meest relevante klimaatfactoren voor graslandvegetaties, nl. langdurige droogtes en overstroming, zijn sterk gelinkt aan een verstoorde waterhuishouding waarbij het
water nu te snel wordt afgevoerd. Een degelijke aanpak van de waterhuishouding is cruciaal in een klimaatadaptief natuurbeheer, zelfs al kan de beheerder daar zelf weinig aan doen. Daarbij is het cruciaal in te zetten op het drie- of vijftrapsprincipe van het integraal waterbeheer (water besparen, vasthouden, bergen, aanpassen en afvoeren).
- Het aanpakken van andere heersende drukken is uiteraard ook relevant, omdat die drukken de impact van klimaatdruk op soorten vaak versterken.
Naast de oorzaak van de verhoogde kwetsbaarheid weg te werken, kunnen er ook op kleinere schaal aanpassingen doorgevoerd waardoor de klimaatkwetsbaarheid van gebieden verkleint.
Door drie aspecten van het graslandbeheer aan te passen, kan een deel van de klimaatdruk opgevangen worden.
- Maaibeheer moet vooral flexibeler worden doorgevoerd om rekening te houden met het tragere weersysteem. De beheerder focust daarbij best niet langer op maaidata, maar op de fenologie van graslanden en doelsoorten. De eerste maaibeurt zal meestal vroeger moeten gebeuren, de laatste later op het jaar. Om risico’s van extreme weersomstandigheden op zowel hoge vegetatie als pas gemaaide graslanden te verminderen, wordt best overgegaan naar een systeem van gefaseerd maaien. Een sinusbeheer lijkt daarbij veelbelovend, maar is wel complexer te organiseren.
- Ook bij begrazing zal de flexibiliteit met de grazers moeten verhogen. Er moet rekening gehouden worden met de kans dat de grazers tijdelijk zullen moeten uitwijken bij extreme droogte of overstromingen. Begrazing zal eerder op het seizoen kunnen starten en kan vaak langer in het najaar doorgaan. Er is extra aandacht nodig voor het welzijn van de dieren. Denk aan schaduw, voldoende water, toxische algenbloei, nieuw opduikende ziektes,…
- Het beheer van houtige kleine landschapselementen (KLE’s) moet herbekeken worden, zowel vanuit het de impact van het klimaat op de KLE’s als de impact van KLE’s op het microklimaat. Stormschade- of droogtegevoelige soorten krijgen het ongetwijfeld lastig en worden best gemeden als aan te planten boomsoort. Houtige elementen zorgen voor schaduw en aanrijking met organisch materiaal, waardoor ze lokaal kunnen bufferen tegen hitte en droogte. Het aanleggen van KLE’s met aangepaste soorten wordt daarom naar voor geschoven als relevante, kleinschalige klimaatadaptieve maatregel, zo lang dit compatibel is met cultuurhistorische waarden en doelsoorten van open habitats.