De publicatie van dit eerste Natuurrapport wil hiervoor de aanzet geven en objectieve gegevens samenbrengen over de actuele toestand van de natuur in Vlaanderen. Cijfers voor het beleid ten behoeve van de verantwoordelijke instanties op alle niveaus.
Niet alleen de overheid zal zich hiervoor interesseren. Er is immers een groeiende schare van zowel professionele als vrijwillige natuuronderzoekers, er zijn leerprogramma’s en naschoolse natuuractiviteiten en tal van andere educatieve initiatieven, er zijn de goed georganiseerde natuur- en milieuverenigingen en de individuele natuurliefhebbers. Dit geheel vormt een snel toenemend segment van de bevolking dat de natuur opzoekt, waardeert en beleeft in de vrijetijdsbesteding, in de zoektocht naar rust of als intellectuele bevrediging. Wil het natuurbehoud dit maatschappelijk gebeuren verder tot ontplooiing laten komen dan is onder meer een objectieve maar kritische informatiedoorstroming een belangrijk hulpmiddel. Dit rapport hoopt hieraan constructief bij te dragen.
Het eerste deel schetst de toestand en evolutie van biotopen, van flora- en fauna-elementen en van de kerngebieden in Vlaanderen waar de biologische verscheidenheid nog het rijkst aanwezig is (de z.g. biodiversiteits ‘hot spots’). De opname van de gedetailleerde Rode lijsten voor diverse soortengroepen maakt van dit rapport een bruikbaar vademecum bij evaluaties van gebieden en te nemen maatregelen. Naast de gekende Biologische Waarderingskaart wil het Instituut hiermee een bijkomend referentiekader aanreiken.
In het tweede deel komen nog meer cijfers aan bod, gegevens over de bereikte of (nog) niet-bereikte resultaten van het beleid inzake ruimtelijke planning, internationale bescherming, reservaatverwerving, Vlaams Ecologisch Netwerk en dies meer. Deze analyses moeten toelaten de overheid te evalueren. Opnieuw cijfers voor het beleid : een (on)voldoende, een gewone, een grote of grootste onderscheiding? De lezer en gebruiker van dit werk kan en zal voor zichzelf de uitspraak doen.
Gezien twee belangrijke en ingrijpende wettelijke instrumenten van eerder recente datum zijn (Decreet Natuurbehoud en Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) en gezien de uitwerking ervan pas goed gestart is, was het weinig billijk om de hoge verwachtingen van dit beleid nu reeds te evalueren. In de volgende Natuurrapporten zullen uitspraken hierover meer zinvol en haalbaar zijn. Dit neemt niet weg dat nu reeds een aantal krachtige waarschuwende signalen en aanbevelingen worden geformuleerd. Deze willen vooral een aansporing zijn voor het beleid om versneld door te gaan met de invulling van de actuele mogelijkheden en het voorzien van voldoende middelen om de beleidsvoornemens van het MINA-plan 2 (Milieubeleidsplan 1997-2002) en de politiek afgesproken taakstellingen te realiseren. In deze zin vormt het Natuurrapport een tweelingrapport met de MIRA-rapportering, die traditioneel vooral de nadruk legt op bredere milieuaspecten.
Het Natuurrapport wil ook een aansporing geven aan al diegenen die in onderzoek rond biodiversiteit en natuurlijk milieu een bijdrage kunnen leveren door aanvullend veldwerk, monitoring, gerichte studies en meldingen allerhande. Ook een verdere en geïntensiveerde samenwerking met instellingen zoals de Universiteiten, het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, de Nationale Plantentuin van België en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, moet het Instituut voor Natuurbehoud toelaten de decretale opdracht niet enkel voor het Vlaamse gewest, maar ook voor grensoverschrijdende rapportering toepasbaar te maken.
Ook hier is er immers grote nood aan cijfers voor het beleid. In Wallonië en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verschenen reeds vergelijkbare overzichten over de toestand van natuur en milieu. Zoals in andere landen sluit deze rapportering trouwens aan bij de vragen die gesteld worden vanuit de OESO en de bepalingen van het Verdrag inzake Biodiversiteit (1992) waar de lidstaten dit soort informatie dienen te leveren.
Dit eerste Natuurrapport richt zich niet enkel tot de beleidsinstanties en administraties, maar wil uitdrukkelijk een breed publiek overtuigen van de concrete mogelijkheden die tot op vandaag voor natuurbeheer bestaan. De basisgegevens die hieraan ten grondslag liggen, evenals de conclusies en aanbevelingen zullen hopelijk vele personen en organisaties aanzetten om met vernieuwde energie en binnen de eigen mogelijkheden een ecologisch gefundeerd en maatschappelijk gedragen natuurbehoud te helpen realiseren