Dit rapport toont dat de minimumregelingen (de minimumpensioenen alsook het minimumrecht per loopbaanjaar) en de gelijkgestelde periodes de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen verminderen. Als we veronderstellen dat er geen minimumregelingen bestaan, dan zou de pensioenkloof 37% bedragen in plaats van 31%. Veronderstellen we dat de gelijkgestelde periodes niet langer worden toegekend, dan zou de kloof 43% bedragen in plaats van 31%. De gelijkstelling deeltijds werk met behoud van rechten – één welbepaald type gelijkstelling – heeft een beperkte impact op de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zonder deze gelijkstelling zou de pensioenkloof 0,4 procentpunt hoger liggen.
Op vraag van de Beleidscel van de Minister van pensioenen onderzoekt dit rapport in welke mate de minimumregelingen en de gelijkgestelde periodes de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen – de zogenaamde gender pensioenkloof – beïnvloeden. Om de impact van de minimumregelingen en gelijkgestelde periodes op de pensioenkloof te onderzoeken, worden in dit rapport twee pensioenkloven met elkaar vergeleken: de bestaande pensioenkloof en de pensioenkloof waarbij we veronderstellen dat er geen minimumregelingen of gelijkgestelde periodes bestaan. Om deze tweede pensioenkloof te berekenen moeten de pensioenbedragen worden gesimuleerd zonder toepassing van de minimumregelingen of gelijkgestelde periodes. Hiertoe maken we gebruik van het simulatiemodel Replica 2.0, een statisch simulatiemodel dat geen rekening houdt met gedragsveranderingen. Specifiek voor dit rapport beperken we het model tot de onderzoekspopulatie van gepensioneerden in december 2017 die jonger zijn dan 70 jaar en enkel een Belgisch rustpensioen uit het werknemers- en/of zelfstandigenstelsel ontvangen.
Zoals dit rapport toont, bestaan de minimumregelingen uit een complex geheel van regelingen die verder kunnen worden opgedeeld in de minimumpensioenen enerzijds en het minimumrecht per loopbaanjaar anderzijds. De analyses tonen aan dat wanneer we veronderstellen dat dit complex geheel van minimumregelingen niet bestaat, de pensioenkloof in de onderzoekspopulatie substantieel zou vergroten van 31% naar 37%.
De exacte impact van de minimumregelingen op de pensioenkloof verschilt al naargelang het pensioenstelsel waarin de gepensioneerden hun pensioen hebben opgebouwd. Kijken we naar de gepensioneerden met enkel een werknemerspensioen (74% van de onderzoekspopulatie), dan zien we dat het niet langer toekennen van de minimumregelingen de pensioenkloof zou vergroten van 32% naar 39%. Het gemiddelde pensioen van gepensioneerde mannen uit deze subgroep wordt nauwelijks geïmpacteerd door de minimumregelingen (een daling van 1%). Bij vrouwen is dit anders. Het niet toekennen van minimumregelingen leidt tot een daling in het gemiddelde pensioenbedrag van 11%. Ook bij de kwantitatief weinig belangrijke groep gepensioneerden met enkel een zelfstandigenpensioen (4% van de onderzoekspopulatie) zien we dat zonder de minimumregelingen (in casu het minimumpensioen; het minimumrecht per loopbaanjaar bestaat niet in het zelfstandigenstelsel) de pensioenkloof zou stijgen van 65% naar 71%. In tegenstelling tot bij werknemers, hebben de minimumregelingen niet alleen een grote impact op het pensioen van vrouwen in deze subgroep maar ook op dat van mannen. Mannen verliezen gemiddeld 32% en vrouwen 44% van hun pensioenbedrag. De grote impact op de pensioenen van mannen en vrouwen in deze subgroep hangt samen met het feit dat een groot deel van de mannen en nagenoeg alle vrouwen die toegang hebben tot een minimumpensioen er gebruik van maken. De grootste impact op de pensioenkloof vinden we in de groep met een pensioen als werknemer en zelfstandige (22% van de onderzoekspopulatie). Het niet langer toekennen van de minimumregelingen zou de pensioenkloof in deze subgroep doen toenemen van 30% naar 39%. Het gemiddelde pensioen van mannen in deze subgroep ligt 16% lager als er geen minimumregelingen meer zouden bestaan. Bij vrouwen bedraagt dit verschil gemiddeld 26%.
Meer nog dan bij de minimumregelingen, beïnvloeden de gelijkgestelde periodes de gender pensioenkloof. Zonder gelijkgestelde periodes bedraagt de pensioenkloof in de onderzoekspopulatie 43% in plaats van 31%. De impact is wederom afhankelijk van het stelsel waarin de gelijkstelling werd toegekend. Het niet langer toekennen van de gelijkgestelde periodes doet de pensioenkloof stijgen van 32% naar 42% bij diegenen met enkel een pensioen als werknemer en van 30% naar 42% bij diegenen met een pensioen als werknemer en zelfstandige. Het niet langer toekennen van gelijkgestelde periodes heeft daarentegen weinig effect op de pensioenkloof bij mannen en vrouwen met enkel een pensioen als zelfstandige. Zonder gelijkgestelde periodes bedraagt de pensioenkloof in deze groep van 67% in plaats van 65%.
We besteden op vraag van de Minister in dit rapport bijzondere aandacht aan de gelijkstelling deeltijds werk met behoud van rechten. Wat deze gelijkstelling betreft (6% van de onderzoekspopulatie heeft dergelijke gelijkstelling), vinden we dat de impact op de pensioenkloof eerder beperkt is. De pensioenkloof inclusief de gelijkstelling deeltijds werk met behoud van rechten ligt 0,4 procentpunt lager dan de pensioenkloof exclusief de gelijkstelling deeltijds werk met behoud van rechten.