Dit onderzoek vormt het vervolg op een eerste studie naar centrumfuncties, uitgevoerd door Vermeersch, Wayenberg, De Rycnck e.a. Centrumfuncties, publieke diensten met een breder bereik dan de grenzen van de gemeente op wiens grondgebied de functie aangeboden wordt, maken deel uit van een veel bredere stadsregionale problematiek.
Het onderzoek ging uit van de vraag in hoeverre deze centrumfuncties meetbaar zijn. Deze vraag werd in een eerste meta-analyse beantwoord aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie. Vanuit de kritische analyse van het bestaande materiaal, vonden we voldoende stof ter reflectie over de vraag of het wel haalbaar en wenselijk is om een uniform meetinstrument voor centrumfuncties te ontwikkelen. Hieruit bleek dat er nog geen adequate manier was ontwikkeld waarbij men zowel zicht kreeg op de grootte van de centrumfunctie als op de verdeling van de lusten en lasten. Dat maakte het eveneens onmogelijk om een adequate vergelijking tussen gemeenten en stadsregio’s onderling, doorheen de tijd en overheen verschillend beleidsdomeinen te maken.
Vanuit deze vaststelling maakten de auteurs de keuze voor een verkennend comparatief onderzoek, waarbij we een bottom-up analyse maakten van de centrumfuncties in twee regio’s. Het opzet was om via een kwalitatieve bestuurlijke uitdieping en vergelijking zowel de regionale als de thematische verscheidenheid van de centrumfunctieproblematiek te beschrijven en te verklaren.
De thematische verscheidenheid werd ingebouwd door een keuze van beleidsdomeinen. Gesterkt door de literatuur inzake centrumfuncties, werd gekozen om de lokale beleidsdomeinen vrije tijd, welzijn en veiligheid als scope van het onderzoek op te nemen. De regionale verscheidenheid kreeg vorm door enerzijds te kiezen voor een kleine stadsregio (Turnhout) en anderzijds een stadsregio met een middelgrote centrumstad en grote omliggende gemeenten (Kortrijk).
Een intensieve fase van dataverzameling, binnen welafgebakende gebieden, geeft zicht op volgende vragen: waar detecteren we centrumfuncties, welke data zijn aanwezig en bruikbaar en wat leren ze ons over de aard en reikwijdte van de centrumfunctie?
De zoektocht naar de voornaamste vaststellingen van deze problematiek op stadsregionaal gebied noopte tot enkele conclusies die de verder uitbouw van de problematiek beter kunnen kaderen. Ten eerste stelden de auteurs vast dat het vaak erg gesteld is met het datamanagement in de lokale besturen. Heel vaak heeft men geen zicht op de gebruikersgroepen en –stromen binnen de door hen aangeboden dienstverlening. Daarnaast blijkt dat er geen theoretische basis is om te spreken over ‘de’ centrumfuncties in ‘de’ stadsregio’s . Dergelijke denkbeelden moeten sterk worden gerelativeerd, omdat vanuit de praktijk blijkt hoe gedifferentieerd zich dit feitelijk voordoet.
Het onderzoek van de drie domeinen vrije tijd, welzijn en veiligheid leidde tot de opbouw van een classificatie van zeven types van bestuurlijke instrumenten. Deze vatten interventies, complexe systemen van financiering en verweven met andere overheden samen. Deze kunnen worden gelinkt aan de morfologie van de centrumfuncties in het geheel. De opbouw van een classificatie van 9 types diensten kan dienen als analytisch kader voor verder onderzoek.