Bij het begin van de zomer stelden FAO en OESO hun vooruitblik op de landbouwmarkten voor. Een handige tool laat je toe om de trends in vraag en aanbod voor de verschillende werelddelen in een oogwenk in te schatten. Zo breidt de Europese Unie zijn tarweproductie uit van 135 naar 144 miljoen ton, en stijgt ook het exportvolume van bijna 27 naar bijna 31 miljoen ton. Voor een landbouwgrondstof als soja blijft de productie sterk geconcentreerd in Noord- en Zuid-Amerika. Zowel in de Verenigde Staten, Brazilië als Argentinië breidt de teelt richting 2028 nog sterk uit. Deze landen zien hun export van soja navenant stijgen. In China neemt de vraag naar soja zoals verwacht toe, maar niet in die mate dat Europa de eerstkomende tien jaar hoeft te vrezen voor de eiwitvoorziening van zijn veehouderij.
Een groot deel van de extra voedselvraag komt uit de regio’s die een grote bevolkingsgroei zullen kennen: Sub-Sahara Afrika, India, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. In Sub-Sahara Afrika blijft het inkomen van het doorsnee gezin te laag om vaak vlees op het menu te zetten. De vraag naar dierlijke eiwitten blijft vooral uit Zuid- en Noord-Amerika komen. In Azië, India en Pakistan in het bijzonder, wordt die vraag vooral met zuivelproducten ingevuld. Grote verschuivingen in voedselpatronen lijken zich de eerste tien jaar niet aan te dienen. Wel neemt per hoofd van de bevolking de consumptie van suiker en plantaardige olie toe. Dat is een gevolg van de verstedelijking alsook van de toenemende vraag naar meer bewerkte en bereide voedingswaren.
Landen als China en Rusland investeren op dit moment fors in hun eigen landbouwproductie. Met wisselend succes, want China wordt nu bijvoorbeeld geplaagd door lastig beheersbare uitbraken van Afrikaanse varkenspest. Dierziekten worden door FAO en OESO overigens aangestipt als een factor van onzekerheid die hun voorspellingen kan doorkruisen. Van de uitbraken van Afrikaanse varkenspest in Europa en Azië durven de marktanalisten nu bijvoorbeeld nog niet voorspellen welke impact dat zal hebben op middellange termijn.
Andere onvoorziene omstandigheden die de marktsituatie kunnen ontwrichten, zijn politieke beslissingen die de wereldhandel beïnvloeden. Zo handhaaft Rusland minstens tot eind dit jaar een ban op westerse voedingsproducten. De Argentijnse agro-industrie kreeg klappen van andere exporteurs omdat de overheid een exporttaks op vlees en andere landbouwproducten installeerde. Ook de Brexit wordt vermeld vanwege het ontwrichtend effect dat daarvan zal uitgaan voor de landbouwhandel. En dan zijn er nog de vele bilaterale handelsakkoorden die import- en exportstromen het komende decennium zullen veranderen op een manier die moeilijk in te schatten is.
Richting 2028 zou China er ondanks de varkenspestepidemie toch in kunnen slagen om de importafhankelijkheid voor varkensvlees terug te dringen van 1,95 naar 1,43 miljoen ton. De binnenlandse varkensproductie groeit namelijk iets sterker dan de consumptie, van 51,3 naar 58,05 miljoen ton. Na het voedselschandaal met melamine in 2008 probeerde China het consumentenvertrouwen in de nationale zuivelproductie te herstellen. Het cijfermateriaal van OESO en FAO is onvolledig wat hun importafhankelijkheid betreft. Ze zouden er wel in slagen om de eigen melkproductie van 35,2 naar 37,1 miljoen ton uit te breiden. Voor kippenvlees blijft China de op één na grootste fabrikant. Door de hoge binnenlandse consumptie kan China niet aan Brazilië, de Verenigde Staten en de Europese Unie tippen wat export van kip betreft.
Ieder jaar worden de evoluties in een bepaald werelddeel extra belicht door de internationale marktwaarnemers. Deze keer is een extra hoofdstuk gewijd aan de Latijns-Amerikaanse landbouw. Inclusief de Caraïben staat deze regio nu in voor bijna een kwart van de mondiale export van landbouw- en visserijproducten. Richting 2028 stijgt dat aandeel van 23 naar 25 procent. Daarmee zijn ze als exportregio nog belangrijker dan hun aandeel in de mondiale landbouwproductie (14%) doet vermoeden. Ondanks de indrukwekkende groei van hun agro-industrie staat Latijns-Amerika voor een uitdaging in termen van voedselzekerheid. Veel huishoudens leven er in armoede, en de regio teert in op natuurlijke hulpbronnen die niet onuitputtelijk zijn. De opportuniteiten voor de landbouw situeren FAO en OESO niet bij de bulkproductie van landbouwgrondstoffen, maar bij de teelt van groenten en fruit met meerwaarde. Voor kleinschalige producenten biedt dat naar verluidt economisch meer perspectieven. Ook de gezondheid van de bevolking zou er wel bij varen.
De marktvooruitblik staat even stil bij de koolstofvoetafdruk van landbouw. Inclusief veranderingen in landgebruik wordt aan land- en bosbouw bijna een kwart (24%) van de mondiale broeikasgasuitstoot toegedicht. Beperk je het tot de emissies die rechtstreeks aan landbouw toe te schrijven zijn, dan daalt dit aandeel aanzienlijk naar 11 procent. Ontbossing voor landbouwdoeleinden en het droogleggen van veen zijn mondiaal belangrijke oorzaken van indirecte uitstoot die op het conto van de sector komen. Van de directe uitstoot is twee derde toe te schrijven aan de veehouderij, meer bepaald aan herkauwers. Hun spijsvertering is zoals bekend een bron van methaan.
De broeikasgasemissie van de sector zal het komende decennium nog toenemen als gevolg van de stijgende productie. Het streven naar efficiëntie in de landbouw werpt echter ook op dit vlak vruchten af want de toename vlakt af: van 0,7 procent per jaar in het voorbije decennium naar 0,5 procent per jaar tussen nu en 2028. Dit is de verbetering die gerealiseerd zal worden bij ongewijzigd beleid en zonder grote technologische doorbraken. Voor de toename van de uitstoot zijn vooral de ontwikkelings- en groeilanden in Afrika (>40%) en Azië (45%) verantwoordelijk. Hier is de groei van de landbouwproductie immers het grootst. Ook scoort hun extensieve veehouderij slecht wanneer de klimaatvoetafdruk uitgedrukt wordt als uitstoot per kilo product.