Deze economische vooruitzichten dragen bij tot de voorbereiding van het nieuwe Stabiliteitsprogramma en van het nieuwe Nationaal Hervormingsprogramma. Het rapport beschrijft de voornaamste hypothesen en resultaten van de voorlopige versie van de ‘Economische vooruitzichten 2021-2026’. De cijfers werden goedgekeurd door de raad van bestuur van het Instituut voor de Nationale Rekeningen. De definitieve versie van de ‘Economische vooruitzichten 2021-2026’ zal door het Federaal Planbureau (FPB) worden gepubliceerd in juni 2021.
De projectie is opgesteld bij ongewijzigd beleid. Ze bevat enkel de maatregelen waarvan de modaliteiten met voldoende precisie gekend waren op 8 februari 2021. De projectie houdt dan ook geen rekening met het Belgische Plan voor Herstel en Veerkracht dat door het Europese coronaherstelfonds (Next Generation EU) zal worden gefinancierd. Dat herstelplan moet nog verder worden geconcretiseerd en ten laatste tegen eind april aan de Europese Commissie worden overhandigd. De vooruitzichten voor 2021 stemmen overeen met die van de Economische begroting 2021, die het FPB op 11 februari publiceerde.
Na een krimp van 6,8 % in 2020, zou de economische activiteit in de eurozone hernemen met 4,4 % in 2021 en met 4 % in 2022. De bbp-groei in de eurozone zou vervolgens geleidelijk vertragen van 1,8 % in 2023 tot 1,1 % in 2026. Die afnemende dynamiek wordt initieel vooral verklaard door het uitdoven van de inhaalbeweging na de coronacrisis, maar houdt op het einde van de projectieperiode verband met de vergrijzende bevolking, die de toename van de bevolking op arbeidsleeftijd afremt.
In vergelijking met de eurozone viel het Belgische bbp in 2020 minder sterk terug (-6,2 %), waardoor ook een minder uitgesproken inhaalbeweging wordt verwacht van 4,1 % in 2021 en van 3,5 % in 2022. Tijdens de periode 2023-2026 zou de economische groei zowel in België als in de eurozone uitkomen op gemiddeld 1,4 %. Het internationale conjunctuurherstel na de coronarecessie geeft een impuls aan de Belgische uitvoer in 2021 en 2022. De uitvoergroei zou vanaf 2023 vertragen in lijn met de invoervraag van de handelspartners. De forse toename van de gezinsspaarquote in 2020 zou grotendeels weggewerkt worden in 2021 en 2022 door een inhaalbeweging van de particuliere consumptie. Die laatste zou vanaf 2023 meer in lijn evolueren met het reëel beschikbaar inkomen en aan dynamiek verliezen. De bedrijfsinvesteringen zouden pas in 2022 een inhaalbeweging maken, maar ook hun groeitempo wordt teruggeschroefd vanaf 2023. De invoergroei blijft relatief dynamisch, waardoor de bijdrage van de netto-uitvoer tot de economische groei over de gehele projectieperiode negatief blijft.
De Belgische inflatie, gemeten aan de hand van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen, viel terug tot 0,7 % in 2020 als gevolg van lagere energieprijzen. In 2021 zouden de energieprijzen zich opnieuw op een hoger niveau bevinden en het herstel van de economische activiteit doet ook de onderliggende inflatie hernemen. Daarnaast oefenen accijnsverhogingen op tabaksproducten tot 2024 opwaartse druk uit op de consumptieprijsinflatie. Al bij al zou de inflatie opveren tot 1,3 % in 2021 en verder aantrekken tot 1,8 % in 2026.
De coronarecessie maakte vorig jaar een abrupt einde aan een lustrum dat gekenmerkt werd door een bijzonder sterke werkgelegenheidsgroei. De initiële schok op de activiteit werd grotendeels opgevangen door een gevoelige afname van de gemiddelde arbeidsduur, maar leidde toch ook tot aanzienlijk onmiddellijk werkgelegenheidsverlies. De jaargemiddelde krimp in de werkgelegenheid bleef vorig jaar – dankzij een bijzonder gunstig overloopeffect uit 2019 – nog beperkt tot -0,1 %, maar wordt dit jaar ten volle voelbaar (-0,6 %), naarmate de beschermende maatregelen inzake o.a. tijdelijke werkloosheid voor werknemers en overbruggingsrecht voor zelfstandigen worden afgebouwd. De binnenlandse werkgelegenheid trekt aan in de loop van 2022, wat leidt tot een bescheiden groei dat jaar (+0,6 %) en een forsere aanwas in de periode 2023-2024 (+0,9 % per jaar). Naar het einde van de projectieperiode vertraagt de toename van de activiteit, zodat de werkgelegenheidsgroei afzwakt tot 0,7 % in 2025 en 0,6 % in 2026. Over de hele periode 2021-2026 zou de werkende bevolking toenemen met 154 000 personen, of gemiddeld met 26 000 personen per jaar. Het aantal loon- en weddetrekkenden in de privésector zou stijgen met 98 000, het aantal zelfstandigen met 37 000 en de werkgelegenheid in de publieke sector met 19 000 personen. De werkgelegenheidsgraad (Europese definitie; 20-64 jaar) daalt van 70,5 % in 2019 tot 70,0 % in 2021, maar zou geleidelijk stijgen tot 72,0 % tegen 2026.
De toename van het aantal werklozen bleef vorig jaar beperkt tot 11 000 personen, ook door de uiterst zwakke groei van de beroepsbevolking, die het gevolg was van de tijdelijke opdroging van de migratiestromen en van het feit dat vooral onder jongeren een aantal personen zich genoodzaakt zag tijdelijk afstand te nemen van de arbeidsmarkt. De werkloosheid verhoogt echter bijzonder sterk dit jaar (+48 000 personen) en stijgt nog licht in 2022 (+5 000 personen), naarmate de beroepsbevolking een inhaalbeweging maakt. In de periode 2023-2024 daalt de werkloosheid gevoelig (-29 000 personen per jaar), voornamelijk onder impuls van de versnelling in de werkgelegenheidsgroei. Die afname verzwakt aanzienlijk naar het einde van de projectieperiode (tot -5 000 personen in 2026) naarmate de werkgelegenheidsgroei aan kracht inboet en de groei van de beroepsbevolking aantrekt na het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 naar 66 jaar. De werkloosheidsgraad stijgt van 8,9 % in 2019 tot 10,0 % in 2022, maar neemt af tot 8,5 % tegen 2026, onder pre-coronaniveau.
Het vorderingensaldo van de gezamenlijke overheid voor 2020 wordt geraamd op 9,7 % van het bbp, tegenover 1,9 % van het bbp in 2019. Vanaf 2021 zou het overheidstekort aanzienlijk afnemen als gevolg van het economisch herstel en het geleidelijk verdwijnen van de tijdelijke uitgaven die het gevolg zijn van de gezondheidscrisis. Het vorderingensaldo wordt geraamd op 7,0 % van het bbp in 2021 en op ongeveer 5,0 % van het bbp over de periode 2022-2026. De overheidsschuld zou stijgen van 98,1 % van het bbp in 2019 tot 114,8 % in 2020 en 122,6 % in 2026. Deze projectie bij ongewijzigd beleid houdt rekening met de concrete beslissingen die bekend zijn op de afsluitingsdatum van de projectie, met name die van het federale regeerakkoord (met uitzondering van de ‘variabele inspanning’ waarvoor er nog geen concrete modaliteiten bekend zijn). Er wordt geen rekening gehouden met de investeringsprojecten en relanceplannen die door de verschillende beleidsniveaus worden voorbereid in het kader van het Belgische Plan voor Herstel en Veerkracht dat in april bij de Europese autoriteiten zal worden ingediend.
Deze vooruitzichten zijn omgeven met veel onzekerheid. Het economisch herstel is op korte termijn afhankelijk van de snelheid waarmee de pandemie onder controle kan worden gebracht, en bijgevolg van het vaccinatietempo. Ook is onduidelijk hoe groot de structurele economische impact van de pandemie zal zijn op middellange termijn. Een positief risico bij deze vooruitzichten is dat ze – in afwachting van de concrete projecten – geen rekening houden met de gunstige impact die het Europees coronaherstelfonds via de nationale herstelplannen kan hebben op de economieën van de lidstaten.