Achtergrond van de studie
De Westhoek kan, als landelijk randgewest, al decennialang rekenen op regionaal-economische steun van zowel de Europese, nationale, Vlaamse en provinciale overheden.
In een eerste fase van (nationale) steun, bestond de hoofddoelstelling erin om de Westhoek als sterk agrarisch gebied (met belangrijk werkgelegenheidstekort met als resultante een aanzienlijke tewerkstelling in de Noord-Franse industrie) om te vormen tot een gebied met een voldoende industriële onderbouw, dat op zijn beurt het financieringsdraagvlak moest worden voor handel en dienstverlening. Als gevolg van de recessie van 1973-74 kon de nationale overheid geen verder financieel vervolg geven aan dit ‘ontwikkelingsprogramma’.
Buiten de expansiewetten (van 1959 en 1970) met specifieke aandacht voor de erkende ontwikkelingszones (waaronder de Westhoek), moest er tot 1987 worden gewacht om een structureel verlengstuk te kunnen maken aan de diverse ontwikkelingsinitiatieven. Enkel een aantal solitaire projecten konden voorafgaand aan de globale ontwikkelingsprogramma’s Europese steun ontvangen.
Met de Europese structuurfondsprogramma’s Nationaal Programma van Communautair Belang (nadien opgenomen in het Geïntegreerd Actieprogramma), Doelstelling 5b, 5b Phasing Out, Leader, Interreg en Retex heeft de Westhoek vanaf 1987 bijna 20 jaar van Europese steun kunnen genieten. Het ging immers om een kwetsbaar plattelandsgebied dat nieuwe impulsen nodig had. Sinds het eind van de jaren tachtig hecht de Europese Commissie immers structureel veel belang aan de versterking van de economische en sociale samenhang in de Europese Unie. Via haar cohesiebeleid bevordert ze de ontwikkeling van achtergebleven regio’s om een gelijkmatige evolutie binnen de hele unie te realiseren.
In deze programma’s werd steun voorzien aan initiatieven ter versterking van het economisch weefsel, het behoud en diversificatie van de land- en tuinbouw, opleiding en vorming, toerisme, recreatie en cultuur, leefbaarheid, nieuwe economische activiteiten, …
Eigenlijke studie...
De provincie West-Vlaanderen wenste via een evaluatiestudie na te gaan welke impact de Europese steun, die de voorbije 20 jaar in de Westhoek werd geïnvesteerd, had op de economische sector.
Het studiegebied werd pragmatisch afgebakend door de arrondissementen Diksmuide, Ieper en Veurne (met klemtoon op het hinterlandgedeelte van de kustgemeenten). Dit was noodzakelijk, aangezien de geografische afbakening van de steungebieden varieert tussen de programma’s. Europese projecten die gesitueerd zijn in de hinterlandgebieden van de Middenkust (Middelkerke, Oostende en Brede) werden enkel in deze evaluatie opgenomen indien ze een impact hadden op de ontwikkeling van de Westhoek.
Volgende Europese programma’s werden geëvalueerd:
- het Nationaal Programma van Communautair Belang (nadien opgenomen in het Geïntegreerd Actieprogramma) voor de Westhoek;
- Doelstelling 5b Westhoek (exclusief het Middenkustgedeelte: zie opmerking hierboven);
- 5b Phasing Out (exclusief het Middenkustgedeelte: zie opmerking hierboven);
- CI Interreg I, II en IIIA;
- CI Leader II;
- CI Retex.
De evaluatieopdracht focust zich op de Europese steun die binnen voormelde programma’s werd verkregen vanuit het EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling), het EOGFL (Europe es Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw -luik oriëntatie) en het ESF (Europees Sociaal Fonds). Het ESF-luik en het EOGFL-luik van het GAP konden omwille van onvoldoende projectgegevens niet tot op projectniveau worden benaderd.
Binnen de in aanmerking komende gebiedsgerichte Europese programma’s worden vervolgens die projecten in aanmerking genomen die categorisch onder het thema economie vallen, zijnde:
- projecten ter versterking van het economisch weefsel (bedrijfsonthaalinfrastructuur, bedrijfsondersteuning, opleidingsinfrastructuur, opleidingen, sociale economie, watervoorziening, verkeersinfrastructuur, ruimtelijke ordening, …);
- projecten met het oog op het behoud van de werkgelegenheid in en ter diversificatie van de land- en tuinbouw (met inbegrip van verbredingsactiviteiten);
- projecten die omwille van subsidietechnische redenen ressorteerden onder leefbaarheid of toerisme maar de facto een economische finaliteit hebben.