In dit rapport pogen we beter zicht te krijgen op wat we theoretisch kunnen verwachten, wat we onderzoeksmatig reeds weten, en wat we bijkomend empirisch kunnen meten, over de effecten van werknemersinspraak op organisatieniveau in België. We focussen hierbij op representatieve inspraak, dus inspraak via syndicale inspraakstructuren. Dit rapport steunt zowel op een overzicht van recente onderzoeksbevindingen, als het testen van verwachtingen uit deze onderzoeksliteratuur voor België op basis van recent verzamelde surveygegevens. Het overzicht van de literatuur leert dat voor verschillende uitkomsten er strijdige conclusies zijn, dat het bestaand onderzoek opvallend schaars is voor België, maar ook dat er een aantal bevestigde en verwachte effecten zijn die we voor de Belgische context kunnen testen. Wanneer we dit empirisch toetsen op basis van de surveygegevens, leren we uit de werknemersbevraging bij beroepsactieve ACV-leden (2019) dat de aanwezigheid van vakbondsvertegenwoordigers een positief effect op de kans op opleiding te volgen, de kennis van werknemersrechten en voordelen, en het effectief uitoefenen van collectieve arbeidsrechten. Werknemers in organisaties met werknemersvertegenwoordiging geven ook aan zich meer zeker te voelen dat de kwaliteit van hun job niet zal achteruitgaan (kwalitatieve jobonzekerheid). Deze associaties vinden we echter niet terug in de gegevens van de managementbevraging als deel van de European Company Survey (W4 ECS, 2019). Na het controleren voor de bedrijfsgrootte en de sector is er geen associatie tussen enerzijds de aanwezigheid van inspraakstructuren zoals de Ondernemingsraad of CPBW, en anderzijds bepaalde bedrijfsvoerings- en managementpraktijken (e.g. jobzekerheid, (digitale) innovatie, werken in team, autonomie, opleidingen, motivatie werknemers, en relatie tussen werknemers en werkgevers). Zowel werknemersvertegenwoordigers als managment geeft in bevragingen aan dat de invloed van werknemersvertegenwoordiging op beslissingen van de directie eerder beperkt is.