In 2023 zullen diverse belangrijke hervormingen plaatsvinden in de sociale huisvesting. In overeenstemming met het regeerakkoord van de Vlaamse regering zullen de sociale huisvestingsmaatschappijen en de sociale verhuurkantoren fuseren tot woonmaatschappijen, met slechts één woonmaatschappij per gemeente. Tegelijkertijd zal op 1 oktober 2023 een nieuw systeem voor toewijzing van sociale woningen van kracht worden. Op niveau van de Vlaamse overheid zal daarnaast op 1 januari 2023 de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen fuseren met het agentschap Wonen-Vlaanderen. Deze hervormingen vormden een goede gelegenheid om de huidige praktijken van toezicht op en prestatiebeoordeling van sociale woonactoren te evalueren en alternatieven af te wegen.
Het onderzoek startte met het bestuderen van theoretische sturingsmodellen en praktijken van sturing in drie naburige landen of regio’s: Brussel, Nederland en Engeland. Op basis van deze inzichten werd een thematische vragenlijst opgesteld die de leidraad was voor interviews met 27 personen van organisaties uit de overheid en de sector. De standpunten van de respondenten werden geïnterpreteerd rekening houdend met de specifieke achtergrond van de geïnterviewden, de context waarin toezicht en prestatiebeoordeling vandaag plaatsvinden, en de inzichten uit de literatuur en uit de landenvergelijking.
Voortbouwend hierop zijn in het rapport aanbevelingen geformuleerd. Een centrale aanbeveling aan de Vlaamse overheid is om meer bewust uit te gaan van woonmaatschappijen als principieel verantwoordelijke organisaties wiens basishouding het is om de doelstellingen van het Vlaamse sociaal woonbeleid mee te verwezenlijken. Inhoudelijk moet de sturing gebaseerd zijn op de doelstellingen van het Vlaamse woonbeleid, maar dit moet vorm krijgen samen met en gedragen worden door alle actoren (het nieuwe agentschap, woonmaatschappijen, gemeenten, huurdersorganisaties, …). De finaliteit van het zo opgestelde sturingskader is het beoordelen van de werking van de woonmaatschappij in al haar aspecten, dus zowel het behalen van goede resultaten op het terrein als alles wat te maken heeft met interne organisatie, financiële resultaten en het voldoen aan de wettelijke regels.
Eén goed samengestelde en up-to-date databank moet het volgens de onderzoekers mogelijk maken om na te gaan in welke mate de woonmaatschappijen al deze doelstellingen bereiken. Iedereen die bij het nieuwe Agentschap betrokken is bij ondersteuning of toezicht, zou dan toegang moeten krijgen tot deze data en zou zich op dezelfde gegevens moeten baseren, zodat een duidelijkere relatie kan ontstaan tussen toezicht en ondersteuning. Een selectie van informatie uit deze databank kan ook worden ontsloten voor een breder publiek. Verder kan deze informatie nuttig zijn voor de beleidsvoorbereiding op lokaal niveau. Om de link met het lokale beleid te versterken, wordt ook aanbevolen om de samenwerking met de lokale overheid, en ook met andere lokale actoren, meer expliciet op te nemen in het doelstellingenkader dan nu het geval is.
Een belangrijke aanbeveling in het rapport is om de methodiek van prestatiebeoordeling te integreren met die van globale onderzoeken (GLOBO) tot één ‘periodieke beoordeling’, die wordt uitgevoerd door een team van interne toezichthouders en externe beoordelaars en die leidt tot één gezamenlijk en publiek rapport met de vaststellingen en aanbevelingen voor de woonmaatschappij. In het verlengde daarvan wordt voorgesteld om ook de handhavingsinstrumenten van de globale onderzoeken te integreren met die van de visitaties, waarbij na een periodieke beoordeling op één moment wordt beslist of en welke maatregelen moeten worden genomen. Al deze functies zien de onderzoekers gepositioneerd binnen de afdeling Toezicht van het nieuwe agentschap.
Het onderzoek sluit af met de aanbeveling na te gaan hoe toezicht en prestatiebeoordeling in de toekomst meer naar de achtergrond kunnen verschuiven wanneer blijkt dat woonmaatschappijen de naleving van regelgeving en hun prestaties systematisch hebben verbeterd.