De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) is belast met de redactie van een jaarlijks verslag over de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing. De SCvV werd opgericht door de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. De wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van de crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën heeft het Zilverfonds opgeheven, maar het voortbestaan van de SCvV bevestigd.
De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) werd opgericht door de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. De wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van de crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën heeft het Zilverfonds opgeheven, maar de SCvV bevestigd. Dezelfde wet heeft het opschrift van de wet van 5 september 2001 vervangen door ‘Wet tot oprichting van een Studiecommissie voor de vergrijzing en opstelling van een Vergrijzingsnota.’
De SCvV maakt een jaarlijks verslag op over de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing. In die context presenteert het eerste hoofdstuk van het jaarlijks verslag 2020 de evolutie van alle sociale uitgaven tot 2070. Die evolutie wordt geïllustreerd aan de hand van de budgettaire kosten van de vergrijzing tussen 2019 en 2070, met name de variatie tussen die twee jaren van alle sociale uitgaven, uitgedrukt in procentpunt van het bbp. De budgettaire kosten van de vergrijzing zijn gevoelig voor onzekerheden over toekomstige evoluties van de determinanten ervan, zoals bijvoorbeeld over de evolutie van de economische groei of van de bevolking. Vandaar dat naast het referentiescenario ook alternatieve scenario’s met betrekking tot de sleutelparameters productiviteit, werkloosheid en vruchtbaarheid worden voorgesteld. Dit jaar wordt in een focus ook nog bijzondere aandacht besteed aan de impact van de demografische vergrijzing op de projectie van de publieke uitgaven voor gezondheidszorgen op lange termijn.
Het tweede hoofdstuk illustreert de sociale gevolgen van de vergrijzing of de sociale houdbaarheid. Enerzijds geeft het een stand van zaken van het armoederisico bij ouderen en gepensioneerden, in vergelijking met zowel andere groepen als de buurlanden, en van de evolutie van de minimumpensioenen en de inkomensgarantie voor ouderen (IGO) ten opzichte van een armoededrempel. Anderzijds worden de langetermijnvooruitzichten van de sociale houdbaarheid van de pensioenen geïllustreerd aan de hand van de evolutie van het armoederisico en de ongelijkheid tussen inkomens van de gepensioneerden. De hypothesen die de basis vormen van de projectie van deze indicatoren zijn identiek aan de hypothesen die zijn gebruikt in het kader van de evaluatie van de budgettaire kosten van de vergrijzing.