In de nota worden volgende onderzoeksvragen behandeld:
- Wat is de ruimtelijke spreiding van de grondwateraanvulling door infiltratie in Vlaanderen onder de huidige bodembedekking?
- In welke mate kan ontharding de infiltratie verhogen en hoe kan die gericht worden ingezet?
- Wat is de verhouding tussen de grondwaterwinningen en grondwaterwinningsdruk en hoe kan ontharding het evenwicht tussen beide verder verbeteren?
- Wat is het effect van drainage op de waterbeschikbaarheid?
Er werd een model ontwikkeld om de infiltratie in te schatten, rekening houdend met neerslagscenario’s, bodemtypes en bodembedekkingsgroepen. De resultaten werden ruimtelijk in beeld gebracht. Ook de grondwaterwinning werd in beeld gebracht. Onder meer op basis hiervan kwamen de onderzoekers tot volgende conclusies:
- Het totaal vergunde debiet voor grondwaterwinning is de voorbije jaren gedaald, maar voor de provincies Antwerpen (+25%) en Limburg (+11%) is er een stijging. De provincies met de hoogste natuurwaarden en de meeste kwetsbare waterlopen, hebben proportioneel de hoogste winningsdruk en die is de laatste jaren verder gestegen.
- Ontharden gebeurt best gericht, met aandacht voor het functioneren van het watersysteem en dus op hoger gelegen gronden en voor locaties met een hoge afstroming. Er is dus een ruimtelijke mismatch tussen ontharding en grondwateronttrekking: de meeste winningen zijn gelegen in landelijk gebied waar er een relatief lage verhardingsgraad is. Ontharding zal een positief effect hebben op de grondwateraanvulling, maar kan niet compenseren voor de impact van grondwaterwinningen. Niettemin blijft ontharden een topprioriteit in functie van andere doelstellingen (overstromingen, hitte, vergroening, …).
- De historische “ontwatering” van Vlaanderen, door het aanleggen van grachten, rioleringen en dijken, zorgt voor een gemiddelde daling van het bodemwaterpeil voor Vlaanderen van 68 cm naar 85 cm onder het maaiveld. Op jaarbasis verliest Vlaanderen daardoor 1128 milj m³ - dat is ongeveer 53% van het natuurlijk waterleverend vermogen (2160 miljoen m³/jaar). In een scenario waarbij een aangepast drainagebeheer wordt toegepast, kan het drainageverlies dalen tot 22% van het natuurlijk waterleverend vermogen. Zo’n aangepast drainagebeheer vraagt wellicht ook een aangepast landgebruik (aangepaste teelten, uitgestelde bodembewerking, manier van bouwen, etc.).
- De aantasting van het waterleverend vermogen door drainage is ruimtelijk verspreid. Gebieden met natuurdoelen hebben de hoogste potentie om meer water vast te houden. Slechts 25 % van die gebieden valt echter vandaag onder natuurbeheer, en ook daar wordt de potentie voor een hoger waterleverend vermogen niet gerealiseerd: door de beperkte omvang en versnippering kan men geen vernatting realiseren zonder in conflict te komen met andere landgebruiken. Het meest evidente is dus om groenblauwe netwerken prioritair uit te bouwen binnen de bestaande gebieden met natuurdoelen, in het bijzonder in de gebieden met een hoge winningsdruk waar vernatting kan helpen om basisdebieten van kwetsbare waterlopen te versterken.
- Tenslotte moet er aandacht gaan naar de nog resterende open ruimte binnen de harde bestemmingen. Het vrijwaren van deze gebieden en hen omvormen tot bijvoorbeeld klimaatparken heeft een groot potentieel om de urbane gebieden klimaatrobuuster te maken.