In het kader van het steunpuntonderzoek over stadsregio’s wegen we bestuurlijke scenario’s op hun potentieel om stadsregionaal omgevingsbeleid in de praktijk te brengen. We verkennen de mogelijkheden die verschillende bestuurlijke arrangementen bieden om binnen stedelijke regio’s tot bovenlokale afwegingen en keuzes te komen op het vlak van wonen, verdichting, open ruimte, mobiliteit, infrastructuur en inplanting van voorzieningen. Dit geheel noemen we omgevingskwesties omdat ze allemaal te maken hebben met het gebruik en de inrichting van de fysieke omgeving.
Deze nota is gebaseerd op een reeks interviews met gedeputeerden, provincieambtenaren en PROCORO leden waarin we scherp stellen op de positie van de provinciebesturen en nagaan welke rol zij spelen in de huidige ontwikkelingen van het Vlaamse omgevingsbeleid en in de specifieke context waarin dat beleid zich nu bevindt. We bevroegen hierbij de provinciale directeurs ruimte en gedeputeerden voor ruimtelijke ordening om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen omtrent het beleidsplanningsproces. Ook interviewden we PROCORO leden die afgevaardigd worden vanuit de VRP als (kritische) waarnemers van het provinciale beleid, waarbij we ook nagaan hoe deze discussies doorwerken in het functioneren van de PROCORO. We evalueren dus niet de PROCORO werking op zich maar gebruiken de observaties die door de leden gemaakt worden om zicht te krijgen op de mogelijkheden die de huidige provinciale werking voor bovenlokaal omgevingsbeleid biedt.
We plaatsen het provinciale beleidsplanningsproces binnen de ruimere Vlaamse context, waarbij op Vlaams niveau enkel een strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) werd goedgekeurd (2018), maar nog geen beleidskaders. Er is dus nog geen goedgekeurd BRV en dat wordt nu pas, ten vroegste, in 2021 verwacht. Dat betekent dat de kaders van het RSV nog altijd gelden, dat er intenties zijn om tot een nieuw Vlaams plan te komen, maar dat niet duidelijk is hoe dat het RSV zal vervangen. Via de zogenaamde ‘Codextrein’ werd wel een decretale basis (en later ook uitvoeringsregels) voorzien voor de opmaak van ruimtelijke beleidsplannen op provinciaal en lokaal niveau, waardoor de procedure voor provinciale beleidsplanning door de provincies kon worden aangevat.
We willen nagaan hoe deze nieuwe decretale basis maar ook de overgangssituatie van het Vlaams ruimtelijk beleid door de provinciebesturen wordt aangegrepen en welke beleidsprocessen dit tot gevolg heeft. Op welke manier brengen de provinciebesturen hun beleidsplanning tot dusver in de praktijk? Er is in de strategische visie van het BRV bijvoorbeeld sprake van het inzetten op partnerschappen en samenwerkingsverbanden. In het RSV hadden de provinciebesturen bepaalde taakstellingen en was er een hiërarchische verhouding met de lokale besturen. Hoe werkt dat wijzigende model door op het huidige provinciale handelen en denken? Hoe gaan de provinciebesturen daar strategisch mee om en wat leert ons dat voor de stadsregionale problematiek?
We gaan hiervoor in op de processen die momenteel doorlopen worden voor de opmaak van provinciale beleidsplannen en focussen daarbij in het bijzonder op de interacties met de lokale besturen en de Vlaamse overheid. Ook hebben we oog voor de mate waarin er reeds sprake is van bovenlokale keuzes of ambities die doorheen de beleidsplanningsprocessen tot stand komen en welke verschillen er hier eventueel waar te nemen zijn in vergelijking met het voorgaande (maar nog steeds actuele) systeem van structuurplanning. Hierbij hebben
we ook aandacht voor de rol die de provinciebesturen spelen op het vlak van vergunningen en gaan we na in welke mate bovenlokale afwegingen aan de orde zijn.
Vervolgens besteden we aandacht aan de impact van beleidsplanning op de relatie met de lokale besturen. De strategische visie spreekt in dit verband over ‘een minder bevoogdende rol’ (p.82) die kan worden opgenomen naar gemeenten toe en over ondersteuning in functie van samenwerking . Hoe vertaalt dit zich concreet in de beleidspraktijk? Ook zijn provinciale en gemeentelijke beleidsplannen niet langer onderworpen aan een goedkeuringstoezicht, al kan de Vlaamse regering of de deputatie wel een voorbehoud maken. In welke mate beïnvloeden deze aspecten de verhouding tussen provinciebesturen en lokale besturen en welke impact heeft dit op het beleidsplanningsproces? Als laatste gaan we na welke impact de huidige staat van het Vlaamse omgevingsbeleid heeft op de werking van de provinciebesturen en de opmaak van provinciale beleidsplannen. Er werd bijvoorbeeld een bouwshift (vroeger betonstop) aangekondigd op Vlaams niveau, maar tot op heden is er (nog) geen sprake van een (ontwerp-) BRV met operationele beleidskaders dat hier uitvoering aan geeft. Hoe gaan de provinciebesturen om met deze situatie? Wat zijn de ervaringen en inzichten van provinciale ruimtelijke professionals? Op welke wijze werkt deze huidige impasse op Vlaams niveau door tot op het provinciale niveau?
De inzichten en vaststellingen over deze interactie tussen provinciebesturen en Vlaamse overheid kunnen ook relevant zijn voor het Vlaamse beleid, omdat een onderdeel van de strategische visie van het BRV betrekking heeft op de zogenaamde gebiedscoalities. Deze deelstudie kan inzichten aanreiken over hoe zo’n bovenlokale gebiedsgerichte component van het BRV concreet gestalte kan krijgen en welke rol de provinciebesturen hierin zouden kunnen vervullen.