Recente transportstudies geven aan dat het autogebruik in vele ontwikkelde landen een verzadigingspunt heeft bereikt. Vooral in grootstedelijke gebieden neemt het vervoer per auto af ten gunste van trage transportmodi en openbaar vervoer. Ook stelt men een verandering vast in het verplaatsingsgedrag van jonge volwassenen, met onder meer een daling van het bezit en het gebruik van de auto. Onze analyse van het woon-werk en woon-schoolverkeer in België toont een vergelijkbare evolutie. De resultaten zijn gebaseerd op recente mobiliteitsgegevens van de Belgische Labour Force Survey (LFS, 2001-13) en de Socio-Economische Enquête van 2001.
Uit de jaarlijkse verkeerstellingen blijkt dat het aantal kilometers afgelegd door personenauto's in België blijft toenemen. Tegelijkertijd stellen we vast dat het autogebruik vermindert in twee specifieke groepen: bij personen die werken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bij studenten ouder dan 18 jaar. Voor woon-werkverplaatsingen naar jobs gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebruikt men minder vaak de auto dan in het begin van de eeuw en vaker het openbaar vervoer. Ook studenten in het hoger onderwijs verplaatsen zich minder met de auto (als chauffeur of als passagier) voor hun dagelijks traject tussen de woon- en onderwijsplaats; de daling is aanzienlijk in elk van de drie regio's, maar het sterkst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Voor woon-werkverplaatsingen naar jobs in Vlaanderen en Wallonië blijven personenwagens veruit het belangrijkste vervoermiddel (respectievelijk 75 en 85 procent van de verplaatsingen). Maar jobs in Brussel worden minder vaak bereikt met de wagen dan in het begin van de eeuw: het aandeel van de auto in de woon-werkverplaatsingen is er gedaald van 57 naar 48 procent, terwijl het belang van het openbaar vervoer is toegenomen tot 44 procent.
Voor korte afstanden naar het werk verschillen de transportkeuzes in de regio’s sterk: in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vormen bus, tram en metro het belangrijkste alternatief voor de auto. In Vlaanderen rijdt men vaak met de fiets naar het werk. In Wallonië blijft de auto het dominante vervoersmiddel naar het werk, ook voor korte afstanden; het hoge aandeel wordt wel enigszins afgezwakt door het frequentere gebruik van carpooling. Voor langere afstanden naar het werk wijkt alleen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest af van de andere regio’s: het aandeel van de trein in de woon-werkpendel loopt er op tot meer dan 50 procent. In Vlaanderen en Wallonië worden jobs die verder liggen van huis voornamelijk bereikt met de auto.
Bij studenten in het hoger onderwijs heeft zich een modale verschuiving voltrokken van de auto naar andere vervoersmodi die veel algemener en meer uitgesproken is dan bij de werkenden. In de drie Belgische regio’s heeft de auto als dagelijks transportmiddel naar de hogeschool of de universiteit sterk aan belang ingeboet sinds het begin van de eeuw. De daling is het sterkst in Brussel: vandaag gaat er minder dan een op de tien studenten naar de les met de auto. Onder Vlaamse en Waalse studenten is het autogebruik gedaald tot 19 en 31 procent van de dagelijkse verplaatsingen naar de les. Het openbaar vervoer is in elk van de regio’s het meest gebruikte transportmiddel bij studenten. Maar studenten maken ook regio-specifieke keuzes die sterk lijken op die van de werkenden: studenten in Brussel verplaatsen zich vooral met de bus, tram of metro; Vlaamse studenten zijn intense fietsers en Waalse studenten verkiezen carpooling.