In 1999 duikt het begrip publiek-private samenwerking (PPS) voor het eerst op in het Vlaams regeerakkoord, waar deze samenwerkingsvorm initieel aangekondigd wordt binnen het Vlaams mobiliteitsbeleid en bij investeringen in ontbrekende infrastructuur. Al snel streeft men naar een toepassing van PPS in zoveel mogelijk beleidsterreinen. Men hechtte veel geloof in de maatschappelijke meerwaarde van dit instrument, PPSprojecten, zo heette het, zouden sneller kunnen aangevat en afgewerkt worden, kostenbesparend en doelmatiger zijn en zouden een exportpotentieel kunnen krijgen indien Vlaamse ondernemingen er knowhow mee konden verwerven.
Bij de start van een nieuwe Vlaamse regering in 2004 was het de ambitie om een echte investeringsregering te zijn. In dit kader werd ook voor het eerst een beleidsnota PPS opgesteld. In deze beleidsnota werd gesteld dat de Vlaamse Regering de mogelijkheden van PPS ten volle wou uitbaten. Hierin achtte men het aangewezen om elk nieuw grootschalig infrastructuurproject reeds van bij aanvang te screenen op een aantal PPSopportuniteiten die meerwaarde kunnen opleveren. Deze beleidsnota zorgde voor de grote doorbraak van PPS in Vlaanderen.
Voor dit rapport hebben de auteurs vijf Vlaamse PPS-projecten uit deze eerste periode van PPS in Vlaanderen grondig geanalyseerd, namelijk: PPS Sociale Huisvesting, PPS Jeugdherbergen, VIA-Zaventem, Brabo I en de Inhaalbeweging Scholenbouw. Dit rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel lijsten we per fase van een PPS-project de leerpunten op die in de loop van het onderzoek naar boven zijn gekomen in de vijf PPS-cases. Sommige van deze leerpunten zijn project specifiek, andere leerpunten zijn dan weer geldige voor een verschillende (of alle projecten). In Vlaanderen ligt het PPS-veld niet stil. Sommige van de naar boven gekomen leerpunten zijn daarom niet meer actueel of reeds erkend door de beleidsmakers. De laatste jaren zijn er dan ook verschillende verdere initiatieven genomen om de Vlaamse PPS-projecten te verbeteren (bv. ambtelijk PPS-platform, het DBFM-handboek, standaardcontracten, een voortschrijdende leercurve..). De gevonden leerpunten zijn vaak erg met elkaar verweven en vandaar dat de auteurs de leerpunten die werden gevonden geabstraheerd hebben naar 9 thema’s. In het tweede deel van dit rapport worden vervolgens per thema een aantal aanbevelingen gegeven.
Het Rekenhof heeft in 2009 reeds een uitgebreide studie hebben gedaan naar PPS. In het onderzoek hebben we getracht om meer te focussen op het procesmatige karakter van PPS en de interactie tussen de verschillende actoren. We toetsen onze bevindingen dan ook telkens af aan het rapport van het Rekenhof. Verder trachten de auteurs ook zoveel mogelijk de koppeling te maken met het Benchmark rapport van Deloitte (2009), het rapport ‘Sneller en Beter’ van de commissie Sauwens (2010), het verslag ‘Naar een snellere en betere besluitvorming over complexe projecten’ van de commissie Berx (2010) en tot slot het onderzoeksnota ‘Publiek-publieke samenwerking in Vlaamse stadsprojecten: van diagnose naar remedie(s)’ van Voets et al. (2010). Inhoudstafel