Onderzoek en ontwikkeling (O&O) wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste determinanten van innovatie en technologische vooruitgang. Op de Europese top van Barcelona in 2002, werd vooropgesteld dat de uitgaven voor O&O in de Europese Unie tegen 2010 dienden te worden opgetrokken tot 3% van het BBP. Deze doelstelling werd door de meeste landen in 2010 niet behaald. In het kader van de Europa 2020-strategie werd de 3%-norm hernomen en door België ook opgenomen in het nationaal hervormingsprogramma. De federale overheid heeft – in aanvulling op de aanzienlijke directe steun voor O&O van de gewesten - de voorbije jaren een aantal fiscale voordelen toegekend om O&O-activiteiten aan te moedigen. In opdracht van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven heeft het FPB een eerste evaluatie gemaakt van de recente federale steun voor O&O in ondernemingen. De evaluatie heeft uitsluitend betrekking op de ondernemingssector en dus niet op de federale steun voor onderzoek in universiteiten, hogescholen of erkende wetenschappelijke instellingen.
Evaluatie van de federale steun voor O&O
Bij het verlenen van overheidssteun moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds de stimulans voor ondernemingen om steun aan te vragen – die afhangt van de eenvoud van de aanvraagprocedure en de generositeit van de steun – en anderzijds het belang van de overheid bij een zo groot mogelijke effectiviteit, d.w.z. dat een bepaald bedrag aan steun resulteert in zoveel mogelijk O&O-activiteiten die de ondernemingen zonder steun niet zouden hebben ontwikkeld. De populariteit van de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor O&O-personeel toont aan dat deze maatregel alvast ondernemingen voldoende aanzet om er gebruik van te maken. Schattingen die werden gedaan op basis van gegevens over gewestelijke subsidies en de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor O&O-personeel in de periode 2001-2009 lijken aan te tonen dat de bestaande overheidssteun in België effectief aanzet tot meer O&O-activiteiten.
De hoogste additionaliteit – dit wil zeggen de mate waarin 1 euro aan overheidssteun gepaard gaat met meer dan 1 euro aan bijkomende O&O-uitgaven door ondernemingen - wordt gevonden voor de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor O&O-personeel met een diploma uit Lijst 1 en voor O&O-personeel in ondernemingen die voor onderzoek samenwerken met een universiteit, een hogeschool of een erkende wetenschappelijke instelling. De additionaliteit blijkt iets lager te zijn voor de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor jonge innoverende ondernemingen en O&O-personeel met een masterdiploma en voor gewestelijke subsidies. De additionaliteit blijkt af te nemen wanneer ondernemingen verschillende steunmaatregelen (gewestelijke subsidies en gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing) combineren. Dit lijkt de noodzaak aan te tonen van coördinatie tussen de gewesten en de federale overheid over het geheel van de verleende overheidssteun.
De federale steun voor O&O blijkt vooral de meest O&O-actieve ondernemingen aan te zetten tot bijkomende O&O-activiteiten. Aangezien grote O&O-ondernemingen goed zijn voor het leeuwendeel van de totale O&O-uitgaven in de ondernemingssector (25% van de ondernemingen nemen 95% van de totale O&O-uitgaven voor hun rekening), kan de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing een belangrijk instrument zijn met het oog op de Europa 2020-doelstelling om de O&O-uitgaven in België op te trekken tot 3% van het BBP tegen 2020.