Deze studie gaat dieper in op een aantal kenmerken die Vlaanderen als een open economie karakteriseren.
Vlaanderen is eerst en vooral een welvarende regio. Het bbp per inwoner is in 2011 in het Vlaamse Gewest 16% hoger dan gemiddeld in de EU27, zelfs 26% hoger als men pendelbewegingen incalculeert. De centrale ligging binnen de oude EU15, een hoge arbeidsproductiviteit en scholingsgraad zijn de belangrijkste Vlaamse troeven. Mede dankzij deze kwaliteiten is de Vlaamse economie zeer open en uitvoergericht. Maar deze sterke positie is geen verworvenheid. Vlaanderen wordt immers geconfronteerd met een aantal factoren die een structurele impact hebben op de Vlaamse economie. De belangrijkste daarvan zijn de nasleep van de financieel-economische crisis, de vergrijzing en de concurrentiële positie van onze industrie.
Een goed inzicht in de sterkten en zwakten van een economie en in de mechanismen van economische ontwikkeling is een belangrijke randvoorwaarde om een gepast antwoord te vinden op de uitdagingen voor de toekomst.
De diverse hoofdstukken
Hoofdstuk 1 laat de lezer kennis maken met een aantal centrale basisbegrippen die veel gebruikt worden in economische analyses van Vlaanderen. Het gaat om het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner en de componenten ervan. Het bbp dat gerealiseerd wordt op het grondgebied van een land of regio is niet gelijk aan het inkomen dat de inwoners daadwerkelijk verdienen, een andere belangrijke basisindicator. Conjunctuurindicatoren zijn nuttig om snel een actueel beeld te schetsen van de economische toestand. De curves van het producenten- en consumentenvertrouwen van de NBB zijn het meest gekend. Een inzicht in de bedrijfstaksamenstelling en enige basisdata over de arbeidsmarkt vervolledigen het plaatje.
In hoofdstuk 2 wordt het Vlaamse Gewest vergeleken met kleine, welvarende economieën in de Europese Unie. De benchmarklanden zijn Nederland, Ierland, Oostenrijk, Zweden, Finland en Denemarken. De vergelijking gebeurt op basis van een reeks macro-economische, arbeidsmarkt- en innovatieve indicatoren. De analyse start in 2005. De beschouwde periode omvat zowel jaren van goede als van slechte conjunctuur.
Hoofdstuk 3 handelt over productiviteit en loonkosten. Het vangt aan met een situering van de arbeidsproductiviteit in een lange termijnperspectief. Aansluitend daarbij wordt het verloop van het gemiddeld loon per werkende en van de loonkost per eenheid product geschetst. De analyse bestrijkt een vrij lange periode: 1980-2011 voor de Belgische gewesten en 1980-2007 voor de internationale benchmark. Verder wordt aan de hand van een groeiboekhouding de groei van de arbeidsproductiviteit verklaard. De analyse wordt uitgevoerd op het niveau van de grote bedrijfstakken voor de gewesten.
Hoofdstuk 4 biedt een overzicht van een aantal structuurindicatoren van de Vlaamse buitenlandse handel, met de nadruk op de uitvoer. Situeren betekent ijken. De prestaties worden daarom in eerste instantie vergeleken met die van Duitsland, Frankrijk en Nederland. De goederencategorieën van onze uitvoer worden ingedeeld naar factorintensiteit (gaande van intensief in basismaterialen tot onderzoeksintensief). Dat zou een maat moeten zijn voor de competitieve positie van een land. Maar men mag de vraagzijde niet uit het oog verliezen. Ten slotte wordt nagegaan in welke geografische markten de Vlaamse uitvoer zich situeert.
Hoofdstuk 5 gaat over de evolutie van de marktaandelen van het Vlaamse Gewest en de buurlanden in een aantal specifieke handelsblokken. Het gaat om de 12 nieuwe EU lidstaten, de BRIC, de N11, de ASEAN-landen, de Aziatische Tijgers, Noord-Amerika en Japan. Er wordt afgerond met een schets van de determinanten van de grootte van het wereldmarktaandeel van België en de buurlanden.