1. Is informele zorg op retour?
Is de informele zorg in Vlaanderen op zijn retour? Door het toenemende aantal voltijds werkende vrouwen op de arbeidsmarkt, de stijging van het aantal echtscheidingen, meer alleenwonenden, enz… zou het aandeel dat zorg opneemt of opvang biedt, teruglopen. Een recent rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Regering kan deze stelling niet bevestigen omdat de daartoe harde data over een langere periode ontbreken. De studie stelt wel vast dat zorgen voor elkaar nog een dagelijkse realiteit is. Ongeveer de helft van de bevolking zorgde anno 2008 al dan niet regelmatig voor een ziek, gehandicapt of bejaard familielid, kennis of buur. Eenzelfde aandeel heeft in dezelfde tijdsperiode voor de opvang van kleine kinderen uit de buurt, kenniskring of familie gezorgd. Wordt de groep beperkt tot wie regelmatig zorg of regelmatige opvang verricht, in de zin van dagelijks of wekelijks, dan gaat het over 18% respectievelijk 12% van de bevolking van 18 tot 85 jaar.
2. Wie verstrekt informele zorgen?
Het onderzoek toont aan dat zowel de zorg voor een ziek, gehandicapt of bejaard familielid, kennis of buur als het instaan voor de opvang van kleine kinderen, vooral wordt bepaald door drie factoren: de leeftijd, de werksituatie en de betrokkenheid in netwerken. Wanneer men de regelmatige zorgdragers van een ziek, gehandicapt of bejaard familielid vergelijkt met de occasionele en niet-verzorgers dan blijken geslacht, opleidingsniveau, gezondheidsevaluatie, huishoudsamenstelling en inkomenssituatie geen rol te spelen.
2.1. Vooral 55-64-jarigen en deeltijds werkenden nemen zorgtaken op
De 55- tot 64-jarigen zijn koploper bij de populatie die regelmatig zorgt voor een hulpbehoevende, respectievelijk regelmatig opvang biedt van kleine kinderen. Onder hen engageert 28% zich in de zorg voor een ziek, gehandicapt of bejaard familielid, kennis of buur; 27% zorgt voor de opvang van kleine kinderen. Eén op tien van de 55- tot 64-jarigen combineert zelfs de regelmatige zorg voor een ziek, gehandicapt of bejaard familielid met de regelmatige opvang van kleine kinderen; eveneens 11% combineert regelmatige zorg met occasionele opvang of omgekeerd. Het is de generatie die op dit moment niet of niet meer op de arbeidsmarkt aanwezig is (slechts een derde is nog actief). De overheid stimuleert echter de werkzaamheid van de 55- tot 64-jarigen. Het is dan de vraag of eenzelfde proportie van 55- tot 64-jarigen in de toekomst nog inzetbaar zal zijn in de informele zorg? Enig optimisme is nochtans gewettigd gelet op de vaststelling dat deeltijds werkende personen (zoals degenen die geen betaald werk hebben) meer zorg opnemen dan zij met een voltijdse betaalde baan. Dat geldt weliswaar niet voor de opvang van kleine kinderen. Over de oorzaak-gevolg relatie kan geen uitspraak worden gedaan: zo kan er zorg worden opgenomen omwille van geen betaalde baan maar ook kan de betaalde arbeid worden teruggeschroefd (bijvoorbeeld van voltijds naar deeltijds) in gevolge de noodzaak van zorgarbeid.
Wil de regering een warme samenleving waarin mensen voor elkaar zorgen, combineren met hogere werkzaamheidsgraden van ouderen, dan dient ze extra aandacht te geven aan deeltijdse arbeidsregimes (uitloopbanen, …) en aan tijdelijke zorgverloven. Dat vraagt echter ook de nodige flexibiliteit vanwege het werkgeversfront.
2.2. Zorgen voor elkaar en vrijwilligerswerk: twee handen op één buik
Uit het onderzoek blijkt dat wie geëngageerd is in vrijwilligerswerk ook vaker informele zorg opneemt. Het lijkt een afspiegeling van een houding tegenover de medemens. Opvallend is dat de impact van enerzijds het utilitair individualisme, zijnde een houding waarin de burger niet of minder is begaan met het lot van anderen, en anderzijds het vertrouwen in de medemens, finaal verdwijnen na controle van de andere factoren. Dit kan erop wijzen dat de grondhouding namelijk zich inzetten voor anderen en vertrouwen in de mens al verrekend wordt in het kader van het effect van de vrijwillige inzet voor elkaar; een inzet die dienstbaarheid ten overstaan van anderen veronderstelt. Eerder onderzoek wees er al op dat het hebben van sociale netwerken belangrijk is voor het ontvangen van informele zorg. Het is dan ook evident dat de leden van sociale netwerken die (nog) niet zorgbehoevend zijn eerder informele zorg zullen verstrekken.
Het huidige welzijnsbeleid is gestoeld op het versterken van de draagkracht van mensen in hun thuissituatie. Op basis van dit rapport kan daaraan toegevoegd worden dat het versterken van de sociale netwerken en nog iets ruimer van het sociaal kapitaal evenzeer een fundament is van het welzijnsbeleid. Want sterke sociale banden leiden tot meer zorg voor elkaar!
3. Verder onderzoek gewenst
Het rapport beveelt verder onderzoek aan. Om evoluties in kaart te kunnen brengen en samenhangen te kunnen verklaren, moet op regelmatige basis een meer omvattende zorgmodule opgenomen worden in de bestaande survey naar de sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen. Naast de noodzaak kennis te hebben over de aanwezigheid van een hulpbehoevende in én buiten het gezin en de relatie die er is met die persoon, moet een onderscheid worden ingebouwd tussen de informele zorg aan een hulpbehoevende binnen respectievelijk buiten het gezin. Verder is er informatie nodig over het aantal uren hulp en zijn er meer gegevens nodig over de draagkracht en de draaglast van degene die zorg biedt. Hoe ervaren informele verzorgers de last van het zorgen op het fysieke, het emotionele en het financiële vlak? Ook de mate waarin de informele hulpverlener zich gewaardeerd voelt, is een belangrijk gegeven naast de mogelijke ondersteuning door andere informele hulpverleners en/of professionele diensten.