Dit deelonderzoek maakt deel uit van het onderzoeksproject ‘leefbaarheid van plattelandskernen in de Westhoek’, dat een wetenschappelijke basis moet vormen voor het ontwikkelen van een aangepaste strategie ter bevordering van de leefbaarheid van de Westhoek.
Onder leefbaarheid verstaan we het geheel van aspecten die mensen belangrijk vinden om zich volwaardig te kunnen ontplooien. Een nadere invulling van het begrip ‘leefbaarheid’ ligt niet meteen voor de hand. In eer ste instantie zou men leefbaarheid kunnen beschouwen als een door bewoners opgemaakt eindbilan van woonvoorkeuren, bepaald door o.m. aanwezigheid of bereikbaarheid van werk, voorzieningen, diensten en recreatiemogelijkheden, de kwaliteit van het wonen en de omgeving, mobiliteit. Deze omschrijving dreigt het begrip ‘leefbaarheid’ te herleiden tot wat mensen eventueel kan aanzetten tot migratie of verhuizing. Er rijst dan het probleem dat situaties voorkomen waarin mensen om bepaalde dwingende redenen niet verhuizen, ondanks het feit dat zij hun woonmilieu niet leefbaar vinden - waarbij vermindering van aspiraties kan plaats grijpen - en, omgekeerd, situaties voorkomen waarin mensen om bepaalde dwingende redenen verhuizen, ondanks het feit dat zij hun woonmilieu wel leefbaar vinden. In de publicaties van Groot vindt men een omschrijving van leefbaarheid die niet aan dit euvel lijdt. Groot nam het werk van Constandse tot vertrekpunt.
Deze had het begrip als volgt gedefinieerd: “een lokale situatie die de betreffende menselijke groep in staat stelt een zodanig voorzieningenniveau te handhaven en een zodanig patroon van sociale relaties te onder houden dat daardoor een bevrediging kan plaatsvinden van de geestelijke en materiële behoeften welke ont staan door vergelijking van de eigen situatie van de groep met die van referentiegroepen’ (Constandse 1960). Groot heeft deze definitie zo omgevormd dat het voorzieningenniveau minder centraal komt te staan. Hij vult het begrip als volgt in. “[Leefbaarheid is de subjectieve waardering van een sociaal-ruimtelijke situatie met betrekking tot de verwerving van een redelijk inkomen en het genieten van een redelijke mate van sociale zekerheid, de adequate bevrediging van de behoeften aan goederen en diensten door de verzorgende outillage, de verschaffing van woongenot door de fysieke uitrusting en het zich wel bevinden in de betreffende sociale eenheid" (Groot 1979, p. 138).