Gebaseerd op het beleidsvoornemen om het Vlaams huursubsidiestelsel een grotere rol toe te kennen in het woonbeleid (Homans, 2015: 20) werd de vraag naar voorstellen over een nieuw stelsel van huursubsidies gelanceerd. In dit rapport werden de mogelijkheden voor zulk een nieuw systeem van huursubsidies verkend. Het doel van het onderzoek was om op basis van gegevens over het huidige stelsel van huursubsidies/huurpremies en de theoretische en empirische literatuur over modaliteiten en beoordelingscriteria voorstellen te formuleren voor een nieuw huursubsidiestelsel en hiervoor een sterkte-zwakte analyse uit te voeren.
Op vlak van methodologie kunnen twee delen onderscheiden worden. Ten eerste werd een grondige literatuurstudie gemaakt die enerzijds de theoretische beschouwingen over huursubsidies in beeld bracht. Anderzijds werd de informatie uit zowel theoretische als empirische literatuur gebruikt om te beschrijven wat de verschillende draaiknoppen van een huursubsidie kunnen inhouden, zoals daar bijvoorbeeld zijn de inkomensgrenzen of andere voorwaarden om te bepalen wie er aanspraak op kan maken, de manier van berekening van het subsidiebedrag en hoe hierin vooral het verband met inkomen en de huurprijs moet gemodelleerd worden. Verder, in een tweede deel, waar de verschillende mogelijkheden geëvalueerd werden, werden er ook statistische simulaties gemaakt over o.a. het bereik, verdeling, hoogte van de individuele subsidies en het benodigde overheidsbudget op basis van survey-onderzoek (Grote Woononderzoek 2013).
In het eerste hoofdstuk werd het huidige systeem van huursubsidies en huurpremies beschouwd, maar dit hield geen evaluatie van het huidige systeem in. Het doel van dit deel was vooral om te leren welke effecten recente wijzigingen hebben gehad en dit als leerpunten te
kunnen meenemen bij de uitwerking van een nieuw stelsel.
Om onderbouwde voorstellen te kunnen maken over een nieuw stelsel van huursubsidies werden in hoofdstuk 2 daarvoor eerst de theoretische overwegingen voor het ontwerp van een huursubsidiesysteem uitgewerkt. Deze beoordelingscriteria omvatten enerzijds de beleidsdoelen (bijvoorbeeld betaalbaarheid) en anderzijds een aantal te respecteren principes (bijvoorbeeld billijkheid). Het opstellen van de principes werd theoretisch onderbouwd. De conceptuele uitwerking van huursubsidies gebeurt hiervoor volgens de benadering van de economie van de verzorgingsstaat.
In hoofdstuk 3 werden de modaliteiten of draaiknoppen van huursubsidies praktisch uitgewerkt. Het ging dan onder andere over de voorwaarden om in aanmerking te komen (er kunnen in de eerste plaats inkomensvoorwaarden gelden maar ook vermogensvoorwaarden, voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van de huurwoning of de maximum huurprijs), de berekening van de subsidie (hier gaat het vooral over het verband tussen het bedrag aan huursubsidie en de huurprijs en/of het inkomen) en overige uitvoeringsaspecten zoals (regionale) differentiatie of betaling aan huurder of verhuurder etc. Elke modaliteit werd besproken in het kader van hoe hij best beantwoordt aan de beoordelingscriteria. Op basis van de empirische literatuurstudie waar voorbeelden uit de praktijk geanalyseerd worden, brachten we ook de, op basis van studies gevonden, voor- en nadelen van bepaalde modaliteiten van een huursubsidiesysteem beter in beeld. Doel was om een overzicht te leveren van hoe precies de beoordelingscriteria de ontwerpkeuzes van een huursubsidie sturen.
In hoofdstuk 4 werden enkele beleidsvoorstellen voor een nieuw huursubsidiestelsel voorgesteld gebruik makende van de informatie uit vorige hoofdstukken. Hierop werd dan een sterkte-zwakte analyse uitgevoerd. Als specifiek onderdeel van de sterkte-zwakteanalyse simuleerden we de effecten van de verschillende voorstellen op het bereik van de private huurmarkt, het bereik en de verdeling volgens huishoudkenmerken, de gemiddelde subsidiebedragen, gevolgen voor betaalbaarheid en verdeling en het benodigde huursubsidiebudget.
In hoofdstuk 5 werden de voornaamste conclusies samengevat. Het onderzoek leidde op basis van de literatuur tot voorkeur voor bepaalde modaliteiten van huursubsidies. Dit had onder meer tot gevolg dat referentiehuurprijzen (en niet feitelijke huurprijzen) werden gebruikt in de formule van de berekening van het bedrag waar een huishouden recht op heeft. In de scenario’s die uitgewerkt werden, varieerde het subsidiebedrag dus volgens een referentiehuurprijs en ook volgens het inkomen. Er werden drie verschillende manieren gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage van de huurder. Ten eerste werd de methode van de woonquote gebruikt waar de eigen bijdrage 30 percent van het besteedbaar inkomen bedroeg, ten tweede werd, volgens de methode van het resterend inkomen, van het besteedbaar inkomen een minimum budget afgetrokken dat nodig is voor andere goederen en diensten dan huur, en ten derde werd met een forfaitaire eigen bijdrage gewerkt die wel varieert volgens inkomenscategorie. Modaliteiten waarvoor op basis van de literatuur geen duidelijke voorkeur kon worden uitgesproken, werden op veranderlijke wijze in de simulaties opgenomen. Zo werden simulaties uitgevoerd met en zonder de voorwaarde dat de subsidieontvanger moet wonen in een woning van voldoende kwaliteit. Er werden ook verschillende manieren voorgesteld om de budgettaire kost in te perken.