Het doel van deze studie is om voor Vlaanderen de meerwaarde en mogelijkheden te onderzoeken van een longitudinale betaalbaarheidsindicator, die het betaalbaarheidsrisico meet voor meerdere opeenvolgende jaartallen. Op basis van de internationale literatuur hebben we indicatoren uitgedacht waarmee een aanhoudend of langdurig betaalbaarheidsrisico kan gemeten worden. We beschouwen een woonquote van 40% of meer als indicatief voor een betaalbaarheidsrisico (incl. bijkomende woonuitgaven), wat in lijn is met de Vlaamse Woonmonitor en de aanpak van Eurostat. Daarnaast hanteren we ook een subjectieve methode om betaalbaarheidsrisico te meten. Hiervoor gebruiken we de EU-SILC vraag die peilt in welke mate de totale woonkost een (zware) last vormt voor de huishoudens.
Een eerste conclusie van onze analyses, op basis van de longitudinale EU-SILC data, is dat de groep met een betaalbaarheidsrisico aanzienlijk kleiner uitvalt bij de driejarige betaalbaarheidsindicator dan bij de gebruikelijke indicator (eenmalige meting, cross-sectioneel), zowel voor de woonquote als de subjectieve meting. Het verschil tussen een eenmalige een tweejarige meting blijkt niet zo groot te zijn. De resultaten tonen voorts dat longitudinale indicatoren een meerwaarde hebben bij het identificeren van kwetsbare groepen met betaalbaarheidsproblemen. De samenstelling van de risicogroep verschilt immers aanzienlijk tussen een eenmalige en longitudinale benadering, voornamelijk bij de woonquote-methode. Zo blijkt onder meer dat private huurders, lagere inkomens en lager opgeleiden vaker een langdurig betaalbaarheidsrisico kennen dan andere groepen, volgens zowel de woonquote als - in mindere mate - de subjectieve indicator.
Bepaalde kwetsbare groepen zoals werklozen en eenoudergezinnen kennen eveneens een sterke oververtegenwoordiging voor de gebruikelijke indicator maar worden relatief minder vaak geconfronteerd met een aanhoudend betaalbaarheidsrisico, althans volgens de woonquote. We stelden ook vast dat bij de subjectieve indicator de impact van een langdurige meting op de samenstelling van de risicogroep minder groot is dan bij de woonquote.
Hoewel longitudinale indicatoren een duidelijke meerwaarde bieden, zijn ze methodologisch complexer en duurder om op te stellen dan cross-sectionele indicatoren. Indien men overweegt om een longitudinale betaalbaarheidsindicator op te nemen in de Vlaamse Woonmonitor is het bovendien van tel dat deze dient afgestemd te worden op de reeds bestaande betaalbaarheidsindicatoren, die voorlopig enkel op basis van cross-sectionele bestanden zijn opgesteld, met de Woonsurvey of de EU-SILC. Een verschil in beschikbare inkomensconcepten tussen de longitudinale en cross-sectionele Belgische SILC-data kan hierbij een hindernis vormen.