Nieuwe regionale economische vooruitzichten 2013-2018 Op 17 juni 2013 stellen het Federaal Planbureau (FPB), het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en het Institut wallon de l’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS) de resultaten van nieuwe regionale economische vooruitzichten voor de periode 2013-2018 voor.
De regionale vooruitzichten zijn gebaseerd op de nationale ‘Economische vooruitzichten 2013-2018’ die in mei van dit jaar verschenen, met als uitgangspunt een internationaal scenario dat gekenmerkt wordt door een terugval van de economie van de eurozone in 2013 en een geleidelijk herstel nadien.
Binnen die minder gunstige context, zou de groei van de Belgische economie quasi nul bedragen in 2013 en aantrekken tot 1,2 % in 2014 dankzij een versnelling van de groei van de uitvoermarkten. De groei zou zich doorzetten in de loop van de periode 2015-2018 en de gemiddelde jaarlijkse groei van het Belgische bbp op 1,7 % brengen.
De resultaten van de regionale economische vooruitzichten zijn samengevat de volgende:
Economische groei
Na de twee jaren van economisch herstel in 2010 en 2011, waarin dat herstel uiteen liep per gewest en het sterkst was in Wallonië, bleef vorig jaar geen enkel gewest gespaard van de conjunctuurverzwakking. In 2012 zou het bbp in volume in Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met bijna 0,3 % gedaald zijn en in Wallonië veeleer gestagneerd zijn.?ᅠIn de veronderstelling van een zeer licht herstel van de eurozone in 2013, zou de economische groei heel zwak zijn in de drie gewesten. Vanaf 2014 zouden de drie gewesten eenzelfde economische groei optekenen (1,2 % in 2014 en tussen 1,6 en 1,8 % per jaar over de periode 2015-2018).
Arbeidsmarkt
Over de periode 2013-2014 zou elk van de drie Belgische gewesten een zwakke groei van de binnenlandse werkgelegenheid laten optekenen (gemiddeld 0,2 tot 0,3 % per jaar). Op middellange termijn en in lijn met het geleidelijk aantrekken van de economische groei, zou de jobcreatie versnellen tot een gemiddeld groeitempo van 0,7 tot 0,9 % per jaar, afhankelijk van het gewest. Tussen 2013 en 2018 zou de totale binnenlandse werkgelegenheid toenemen met 30 000 personen in Brussel, 98 000 personen in Vlaanderen en 44 000 personen in Wallonië. Op middellange termijn zouden de bedrijfstakken 'gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening' en 'overige marktdiensten' (inclusief dienstencheques) in elk gewest de drijvende kracht vormen achter de werkgelegenheidsgroei.
De Vlaamse werkloosheidsgraad zou van 8,7 % in 2013 licht stijgen tot 8,9 % in 2014. De Vlaamse werkloosheidsgraad zou tegen het einde van de projectieperiode (2018) opnieuw dalen tot het niveau van 2012 (8 %), als gevolg van een sterkere werkgelegenheidsgroei en een groeivertraging van de beroepsbevolking. In Wallonië stagneert de werkloosheidsgraad op korte termijn (16,9 % in de periode 2013-2014), aangezien de werkende beroepsbevolking er sterker toeneemt en het arbeidsaanbod er minder sterk aantrekt. De Waalse werkloosheidsgraad zou terugvallen tot 15,8 % in 2018. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest stijgt de werkloosheidsgraad tussen 2013 en 2014 (20,8 % tot 21,4 %) om vervolgens geleidelijk te dalen tot 20,2 % in 2018 (20,8 % in 2012).
Productiviteit, lonen en inkomens
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zou de verwachte productiviteitsgroei in de marktbedrijfstakken het geringste zijn van de drie Belgische gewesten (0,7 % per jaar over de periode 2015-2018). Dat staat in contrast met wat vóór de crisis werd vastgesteld. De snellere productiviteitsgroei in Wallonië (1,1 % per jaar) zou er een tegengewicht vormen voor de minder gunstige evolutie van de marktdiensten die in het recente verleden werd waargenomen. In Vlaanderen zou de productiviteit op middellange termijn met 0,9 % stijgen, wat beter is dan tijdens de vorige jaren.
In vergelijking met de productiviteit, lijkt de verwachte loonevolutie in de drie gewesten op middellange termijn relatief gematigd. Bijgevolg zouden de reële loonkosten per eenheid product op middellange termijn dalen in de marktbedrijfstakken van de drie gewesten op de periode 2015-2018.
Over de periode 2012-2018 zou het beschikbaar inkomen van de huishoudens sneller toenemen in Brussel (gemiddeld 3 % per jaar, in nominale termen) dan in Vlaanderen en Wallonië (2,7 %). Ondanks een minder dynamische groei van de sociale uitkeringen, zou het beschikbaar inkomen in Brussel gebaat zijn door o.m. een sterkere groei van de bezoldigingen van de loontrekkenden en van het inkomen van de zelfstandigen. De groei van het Vlaams en Waals primair inkomen zou quasi identiek zijn, maar het inkomen van de zelfstandigen zou in Vlaanderen sneller stijgen dan in Wallonië, terwijl het omgekeerde geldt voor de bezoldigingen van de loontrekkenden. Het groeitempo van de sociale uitkeringen zou iets hoger zijn in Vlaanderen dan in Wallonië.
Gegeven de relatief sterkere groei van de Brusselse bevolking op middellange termijn, leiden de verwachte evoluties van de inkomsten tot een snellere groei van het beschikbaar inkomen per inwoner in Vlaanderen en in Wallonië (2,1 %) dan in Brussel (1,6 %).
Overheidsfinanciën
Bij ongewijzigd beleid en gelet op de informatie die beschikbaar was midden april 2013, zou de gezamenlijke rekening van de gemeenschappen en gewesten in evenwicht zijn vanaf 2015, en dit voornamelijk dankzij een begrotingsoverschot van het Vlaamse Gewest (incl. de Vlaamse Gemeenschap). Ook de rekening van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zou vanaf 2015 geleidelijk begrotingsoverschotten vertonen. De Franse Gemeenschap zou een positief vorderingensaldo realiseren vanaf 2016, terwijl de rekening van het Waalse Gewest, niettegenstaande positieve primaire saldi over de gehele projectieperiode, pas in 2018 in evenwicht zou zijn.
Uitstoot van broeikasgassen
Het HERMREG-model berekent ook regionale vooruitzichten voor de broeikasgasemissies (BKG). Volgens die vooruitzichten zouden de BKG-emissies tussen 2012 en 2018 licht dalen op nationaal vlak alsook in het Waalse en Vlaamse Gewest dankzij een matige toename van het finaal energieverbruik en een structurele wijziging in het energieverbruik ten gunste van minder vervuilende en/of hernieuwbare energie. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zou er sprake zijn van een lichte toename van de BKG-emissies. In de context van die vooruitzichten, zou Wallonië de streefnormen behaald hebben die haar zijn toegewezen in het kader van de Belgische interne verdeling van de doelstellingen van het Kyotoprotocol. Vlaanderen en Brussel zouden daar niet volledig in geslaagd zijn.