De textielsector lijkt gevoeliger voor inflatoire druk dan de rest van de industrie. Tijdens het tweede semester van 2022 ging het vertrouwensklimaat van de ondernemers van de hele textielindustrie (C13-C14) erop achteruit en zakte dat naar een peil dat vergelijkbaar is met het peil dat genoteerd werd tijdens de twee voorgaande grote crisissen (2008-2009 en 2020).
De toegevoegde waarde van de textiel- en kledingindustrie (C13-C14) is goed voor 0,29 % van de totale toegevoegde waarde van de Belgische economie in 2021. Terwijl het gewicht van die sectoren afgenomen is in 2021 ten opzichte van 2017 (0,35 %), blijft het zo goed als onveranderd sinds 2019.
De omzet van de textiel- en kledingindustrie (C13-C14) groeide met 14,5 % vergeleken met het jaar ervoor, waarmee in 2021 een eind kwam aan drie opeenvolgende jaren van daling voor de periode 2017-2021. De textielsector (C13) kende een omzetgroei van 15,4 % in 2021, de kledingsector een groei met 9 %, en dat herstel zette zich door tijdens de eerste negen maanden van 2022. Dat geldt ook voor alle subsectoren (3-cijferige NACE-codes) van de textielindustrie (C13) en de kledingindustrie (C14), met uitzondering van de vervaardiging van gebreide en gehaakte kleding (C14.3). In vergelijking met dezelfde periode van 2019, voor de coronacrisis dus, nam de omzet van de textielsector (C13) toe met 13,4 % in de loop van eerste negen maanden van 2022, terwijl die van de kledingindustrie (C14) met 5,8 % steeg.
Met een groei van 8 % vergeleken met het jaar ervoor herstelde de productie in de textiel- en kledingindustrie (C13-C14) zich in 2021, na jaren van aanhoudende dalingen. Terwijl de productie van de vervaardiging van textiel (C13) toenam met 11,2 % in deze periode, verminderde die van de kledingindustrie (C14) met 8,5 %. De situatie keerde echter enigszins om in de loop van de eerste negen maanden van 2022, waarbij de productie met 5 % afnam vergeleken met het jaar ervoor in de vervaardiging van textiel (C13) en met 19,7 % toenam in de kledingsector (C14). In vergelijking met dezelfde periode van 2019, voor de coronacrisis dus, kwam de productie van de textielindustrie (C13) bijna terug op het peil van voor de crisis, maar dat is verre van het geval voor de kledingindustrie (C14 ; -15 %).
In 2021 daalt het aantal arbeidsplaatsen voor beide sectoren samen (C13-C14) tegenover het jaar ervoor tot 19.944 eenheden. Het is het slechtste resultaat voor de periode 2017-2021. Vergeleken met de cijfers van voor de pandemie (eerste zes maanden van 2019 bleef in de loop van de eerste zes maanden van 2022 de tewerkstelling 3,5 % lager in de textielsector (C13) en 11 % lager in de kledingsector (C14).
De tewerkstelling in aantal arbeidsplaatsen kent reeds jarenlang een dalende trend in beide sectoren.
In 2021 vertonen beide sectoren een tekort van het saldo van de handelsbalans (C13-C14) van 862,5 miljoen euro. Op een gedetailleerder niveau is de vervaardiging van vloerkleden en tapijten (C13.93) de activiteit van de textielsector die het grootste overschot op de handelsbalans kent in 2021 (1,1 miljard euro).
In 2021 tellen beide sectoren (C13-C14) 4.312 btw-plichtige ondernemingen, die zo goed als allemaal kmo’s zijn met minder dan 250 werknemers (99,8 %). Bovendien zijn de meeste daarvan micro-ondernemingen, meer bepaald ondernemingen die minder dan vijf werknemers tellen (92,1 %).
In 2021 heeft van de twee geanalyseerde sectoren van de C13-C14 de textielindustrie (C13) het grootste gewicht en is die goed voor 86,5 % van de omzet, 87,1 % van de tewerkstelling, 50,3 % van het aantal btw-plichtige ondernemingen en 67,9 % van de uitvoer. De textielsector is bovendien « netto-uitvoerder », in tegenstelling tot de kledingindustrie (C14), die « netto- invoerder » is.
De economische bedrijvigheid kende een opleving in 2021 na een jaar van sterke recessie in 2020 door de covid-19-pandemie. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat men voor bepaalde indicatoren een niveau-effect kan vaststellen.