In dit onderdeel van ons project brengen we verslag uit van ons deelonderzoek over de vervoerregio’s. Die zijn voor ons interessant omdat een belangrijk beleidsdomein van de Vlaamse overheid zich gebiedsgericht en gebiedsdekkend reorganiseert en in deze gebieden bepaalde beleidsdoelstellingen nastreeft in samenwerking met groepen van lokale besturen. Op dit domein en via deze bestuursvorm treedt de Vlaamse overheid niet alleen op als ‘metagovernor’ van een regionale bestuursvorm (zoals in het geval eertijds van de LOGO’s en de RESOC’s), maar is ze zelf de centrale actor met eigen ambtenaren in de regio’s. Uit dat soort constructies en uit deze bestuursvorm kunnen we wellicht het meest leren over de rol van de Vlaamse overheid in stadsregionale arrangementen, omdat de Vlaamse overheid zich hier via haar eigen organisatie rechtstreeks op gebiedsniveau engageert. Dat brengt ons tot de centrale vraag die we in deze nota zullen onderzoeken binnen de vervoerregio’s: wat gebeurt er wanneer een Vlaamse administratie zich gebiedsgericht reorganiseert? Welke kansen en hindernissen duiken op en wat kan ons dat leren over regionale bestuursvormen?
We nemen in dit onderzoek de recente hervorming binnen het beleidsdomein MOW in het kader van het decreet basisbereikbaarheid als centraal studieobject en bouwen daarbij verder op onderzoek dat we hierrond al hebben verricht (zie Schraepen, De Rynck & Voets 2018). In ons voorgaand rapport lag de focus op het voorbereidingsproces bij de opmaak van het decreet en de eerste ervaringen binnen enkele proefregio’s.
Ondertussen is het decreet basisbereikbaarheid in 2019 in werking getreden en werd het werken met vervoerregio’s over heel Vlaanderen uitgerold.
In het kader van dit onderzoeksrapport willen we weten welke effecten deze reorganisatie tot dusver heeft op het terrein en hoe de relaties tussen betrokken actoren (al dan niet) wijzigen. We besteden aandacht aan de stappen die tot dusver zijn gezet en welke dynamiek zich tussen de beleidsactoren binnen de vervoerregio’s ontwikkelt. We leggen daarbij zowel de focus op de interacties tussen de betrokken Vlaamse actoren, als tussen de lokale besturen en de interbestuurlijke verhoudingen tussen de bestuursniveaus.
We kaderen deze analyse binnen het concept van ‘beleidsarrangement’ (Arts, Leroy, & Van Tatenhove 2006).
Met beleidsarrangementen bedoelen we de interactie tussen de historisch bepaalde vormgeving van beleidsvraagstukken, de acties van een set van actoren met hun formele bevoegdheden en onderlinge relaties, de financieringsverhoudingen, de bestuurlijke vormgeving van beleidsdomeinen en de dominante opvattingen over beleid. Al die op elkaar inwerkende actoren en factoren clusteren we tot een ‘arrangement’ waarin en waardoor het huidige beleid vorm krijgt, maar waarin zich ook veranderingen of de druk tot verandering
ontwikkelt. We gaan na of en hoe de werking van de vervoerregio’s op dat arrangement inwerkt. We argumenteerden in een vorige onderzoeksfase dat de vervoerregiowerking, althans op decretaal vlak, elementen bevat die relatief nieuw zijn binnen het Vlaamse beleidsarrangement rond omgevingsbeleid, zoals bv. het structureel samenwerken tussen Vlaamse diensten en groepen van gemeenten op een vaste, gebiedsdekkende regionale schaal (Schraepen, De Rynck & Voets 2018). We bouwen in dit rapport verder op
deze bevindingen. We voerden hiervoor gesprekken met een selectie van ambtelijke coördinatoren, met leidinggevende ambtenaren en veldwerkers van de Lijn, AWV, MOW, VVSG, ...
Ons werk werd ook aangevuld door een analyse van interviews van studenten bestuurskunde die in het kader van een onderwijsopdracht onderzoek hebben uitgevoerd in alle vervoerregio’s.
We starten onze analyse met een schets van de kenmerken van het beleidsarrangement voorafgaand aan de decretale bepalingen van basisbereikbaarheid en de vervoerregiowerking. Vervolgens vatten we de belangrijkste wijzigingen die het decreet basisbereikbaarheid doorvoert aan het arrangement samen vanuit een interbestuurlijk perspectief en analyseren we de huidige toepassing van dit decreet binnen de vervoerregio’s in de praktijk. Aansluitend gaan we in op de impact van deze wijzigingen op de betrokken actoren en de
verhoudingen die hiertussen spelen. Tenslotte besteden we aandacht aan elementen van verschil die we detecteren in de contexten waarbinnen regioconstellaties actief zijn en gaan we na hoe deze wijzigende contexten de werking van het beleidsarrangement beïnvloeden.