Voor de dorpen in de Westhoek is het thema leefbaarheid al lange tijd een % / belangrijk thema in zowel onderzoek als beleid. Het functieverlies van dorpen als gevolg van ingrijpende structuurveranderingen op het Vlaamse
platteland wordt in veel dorpen vaak als een aantasting van de leefbaarheid op de agenda gezet. Gelet op de aard van de veranderingen is dat een te sombere visie. Het afnemen van het aantal inwoners en het aantal plaatselijke voorzieningen wijst uiteraard op ingrijpende veranderingen die tot onzekerheid onder bewoners kunnen leiden over het perspectief van hun dorp. Nadere bestudering (De Roo & Thissen, 1997) maakt echter duidelijk dat deze ontwikkeling niet per definitie een afnemende leefbaarheid inhoudt. Voor steeds meer bewoners, vooral bewoners die (kunnen) meegaan in mobiliteit en de aard van hun lokale binding, is de woonfunctie de belangrijkste lokale functie die de leefbaarheid beïnvloedt. Maar ook gelet op de woonfunctie zijn er op het platteland van de Westhoek, naast dorpen die een nieuwe dynamiek ontwikkelen, dorpen die tekenen van stagnatie vertonen. Daarbij speelt allereerst de kwaliteit van de woningen een belangrijke rol. Maar het gaat ook om stagnatie door tekorten in de kwaliteit van de woonomgeving. In wat grotere dorpen gaat het daarbij om het relatief omvangrijke verlies van hun centrumfuncties wat heeft geleid tot leegstand en slecht onderhoud. In kleine dorpen gaat het vaak om het ontbreken van enige vorm van aantrekkelijkheid of is sprake van een bepaalde vorm van overlast. Relatief vaak lijken stagnerende dorpen voor te komen langs de staatsgrens met Frankrijk of langs de taalgrens met Wallonië. Bovendien lijkt de stagnatie
in de dorpen langs deze grenzen meer hardnekkig dan elders in de Westhoek (Thissen et al., 2005). Dat roept de vraag op of de grens zelf de achtergrond vormt voor deze hardnekkige stagnatie en of door beleid het grenseffect kan worden verzacht, of nog beter kan worden omgebogen tot een kwaliteit die bij draagt aan de aantrekkelijkheid van dorpen.
In het onderzoek naar de achtergronden van de ontwikkeling van dorpen is men er zich steeds meer van bewust dat het niet alleen gaat om de potentie van de fysieke omgeving, maar dat ook de potenties van de bewoners van belang zijn (KEI & Nicis, 2012; Drijgers & van Leeuwen, 2013). Zeker in het licht van de aanhoudende maatschappelijke veranderingen en met een terugtredende overheid is de vitaliteit van de dorpsgemeenschap zelf een steeds belangrijker factor. Daarmee is niet alleen de leefbaarheid van het dorp maar ook de sociale vitaliteit van de dorpsgemeenschap een beleidsdoel en onderzoeksthema geworden (Vermeij & Mollenhorst 2008; Vermeij, 2014).